1934 | In het spoor van de Uiver |
8. Van Bagdad naar Koeweit |
Het jaar 1933 was een mijlpaal voor de luchtvaart.
Maar liefst twee vliegtuigfabrikanten, Boeing en Douglas, zetten in
dat jaar een geheel nieuw concept passagiersvliegtuig in de markt.
Boeing kwam in februari 1933 met zijn model 247, en Douglas volgde
in juli met het prototype DC-1.
Het unieke van beide vliegtuigen was dat ze volledig uit aluminium
waren vervaardigd. Dit was een ongekende vernieuwing. Tot dan toe
waren vliegtuigen vervaardigd uit lichte, maar sterke houtsoorten,
metalen buizen en linnen bespanningen. De fabrikant die deze houtje-touwtje
technieken het best in de vingers had, was onze nationale held Anthony
Fokker. Tot 1933 domineerden de houten Fokkers de wereldmarkt voor
passagiersvliegtuigen bijna totaal. Er waren rivalen, zoals de Duitse
fabrikant Junkers die vanaf 1931 de met golfplaten beklede Junkers
Ju 52/3m, bijgenaamd Tante Ju, bouwde, en de autofabrikant Ford
die in de jaren twintig de matig succesvolle Trimotor in de markt
had.
Fokker moest rond 1933 een aantal tegenslagen incasseren. Het publiek
vertrouwde na een serie ongelukken met Fokker verkeersvliegtuigen
de houten vleugels niet meer, en tot overmaat van ramp kwamen de Amerikanen
met de grandioze innovatie van het geheel lichtmetalen vliegtuig.
Fokker werd in één klap gedegradeerd van market leader tot
markvolger. De 247 van Boeing was overigens naar moderne maatstaven
een vrij klein passagiersvliegtuig. Een 247D vloog mee als deelnemer
aan de Londen-Melbourne race met als piloten Roscoe Turner en Clyde
Pangborn. Dit team werd achter de Uiver tweede in het handicapgedeelte
van de race.
Donald Wills Douglas (1892-1981) was in 1920 begonnen met het onder
eigen naam bouwen van vliegtuigen. Voordat hij voor zichzelf begon
was hij ontwerper bij de firma Glenn Martin. Hij had vóór 1930 al
een aantal successen op zijn naam staan zoals de Douglas World Cruiser,
een vliegtuig dat de enorme prestatie leverde als eerste helemaal
rond de wereld te vliegen.
In 1930 was de luchtvaartmarkt in de Verenigde Staten zodanig gegroeid
dat de grote luchtvaartmaatschappijen, zoals Trans World Airlines
(TWA), behoefte kregen aan grotere vliegtuigen. Toen hij er lucht
van kreeg dat aartsrivaal Boeing bezig was met een geheel metalen
vliegtuig, kreeg Douglas het voor elkaar dat ook hij voor TWA een
prototype van een geheel metalen passagiersvliegtuig mocht bouwen.
Hij pakte het typisch Amerikaans aan: een machine beter, groter en
sneller dan die van Boeing. Dit prototype was de Douglas DC-1. TWA
kocht het toestel, en de directie was kennelijk zo tevreden dat ze
meteen een nieuwe bestelling van een verder ontwikkeld en vooral groter
model plaatste. Dit vliegtuig werd de DC-2. |
 |
Douglas heeft 198 stuks van de DC-2 vervaardigd
waarvan er 193 zijn verkocht aan luchtvaartmaatschappijen. Eén van
die firma's was onze eigen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij. Tot
1933 had de KLM steeds gebruikgemaakt van de machines die werden vervaardigd
door de vliegtuigfabriek van Anthony Fokker. Net als de concurrentie
had de KLM steeds grotere en snellere vliegtuigen nodig om in te zetten
op de lucratieve lijn tussen Amsterdam en Batavia in Nederlands Oost-Indië
(tegenwoordig Jakarta, Indonesië). Tot 1934 werd de verbinding tussen
deze twee steden volledig onderhouden met houten vliegtuigen van Fokker.
In het voorjaar van 1934 werd KLM-piloot Koene Dirk Parmentier door
zijn baas Albert Plesman in het geheim naar de fabriek van Douglas
in Santa Monica (Californië) gestuurd om daar proefvluchten te maken
met de nieuwe, opzienbarende DC-2. Het toestel kon 14 passagiers vervoeren
bij een kruissnelheid van 135 knopen. Voor deze passagiers was de
DC-2 een enorme stap voorwaarts. Ze bevonden zich in een voor die
tijd ongekend luxe cabine.
Hieronder een overzicht van de inrichting van de cockpit van de DC-2
getekend naar een foto uit 1935. |
 |
‡
Als ik het vliegplan van de vlucht van vandaag bekijk,
zie ik dat ik vanaf Bagdad slechts de loop van de rivier de Tigris
hoef te volgen om in Koeweit aan te komen. Bagdad ligt aan de Tigris,
en deze rivier mondt uit in de Sjatt al-Arab, die door Koeweit naar
de Perzische Golf stroomt. Onderweg zal blijken dat ik van stad naar
stad vlieg. Al deze steden liggen aan de Tigris. Ik neem aan dat de
rivier van levensbelang is voor de inwoners. Aan beide zijden van
de rivier zie ik veel grond bestemd voor landbouw. Niet veel verder
is de woestijn zichtbaar. Ik kom onderweg geen bergen tegen, dus vlieg
ik low and slow op een hoogte van slechts 1500 ft. |
 |
Het is warm als ik op het platform van het vliegveld
van Bagdad in mijn Cessna 208B Grand Caravan stap. Het is 37 graden
buiten! Er is geen wolkje te zien en de zon doet het beton onder mijn
voeten gloeien. Ik haast mij om mijn vliegtuig klaar te maken voor
de start zodat ik de airco aan kan zetten. De vluchtleiding doet gelukkig
niet moeilijk en willigt snel mijn verzoek in om een VFR vlucht naar
het op zo'n 650 kilometer liggende Koeweit te mogen maken. |
Enkele minuten na vertrek zie ik bij het stadje
Resala onder mij het landschap dat mij de gehele vlucht zal vergezellen:
de Tigris, groene stroken landbouwgrond, de woestijn in de verte. |
Ik passeer de stad Al Hillah. |
Ik verbaas mij soms over de afwisseling van woestijn
en landbouwgrond binnen slechts enkele minuten vliegen. |
Bij Ad Diwaniyah slingert een asfaltweg zich door
de woestijn. Enkele minuten later zie ik een meer aan mijn rechterzijde. |
Ik vlieg over Basra, de op een na grootste stad
van Irak. Vanaf hier is het nog 100 kilometer naar de Perzische Golf. |
Er staat een stevige noordenwind. Als ik de Perzische
golf bereik vlieg ik daarom een tijdje langs de kust naar het zuiden
zodat ik de luchthaven van Koeweit vanaf die windrichting kan benaderen. |
Tijdens de daling zie ik onder mij een wirwar van
industriële bedrijvigheid: boortorens, elektriciteitsmasten, fabrieken,
bedrijfsterreinen. De landing verloopt voorspoedig. |
|