Toen ik toevallig van het bestaan van die
map hoorde, moest en zou ik hem zien. Duizend dooddoeners bij pijnlijke
aangelegenheden, waar vind je zo'n collectie? Bij mijn goede vriendin
Gerrie Hondius, schrijfster, kunstenares [u kunt deze reclame over 6 seconden
overslaan], striptekenares (o.a. van Ansje Tweedehansje) en virtuoos zandtekenares.
Gerrie had de map lang geleden samengesteld zonder vooropgezette bedoeling.
Een uit de hand gelopen hobby. En je wist maar nooit waar het goed voor
was. Gut, wat aandoenlijk, A4'tjes uit de schrijfmachine, foutloos, zonder
sporen van typex. Nou hoor je het ook eens van een ander / Wat vind je
er zelf van? / Jij kan het nog navertellen / Doe maar wat je niet laten
kan / Jij hebt mooi lullen / Ik hoor er even niet bij / Het kan niet altijd
feest zijn / Zoiets komt nooit gelegen / Het leven is een pijpkaneel, elk
zuigt eraan en krijgt zijn deel / Het leven is een tranendal / As is verbrande
turf / Over honderd jaar zijn we allemaal dood / Als hadden komt is hebben
te laat / Brand is erger / Volgend jaar lachen we erom / Ja, daar word je
even stil van, hè? / Daar helpt geen lieve moer aan.
Ik zal ze hier niet alle duizend herhalen; maar snappen jullie dat die veelheid
aan clichés en afgekloven frasen op mijn lachspieren werkte? Vaak kreeg
ik er direct een beeld bij – mijn snibbige oudtante Josefien met haar haarnetje,
een frik met een pegel aan zijn neus, de zeverende zatlap die me aanklampte
en klem zette in een klein café.
Gerrie en ik stoeien weleens met ideeën voor die map. Iets in het theater.
Mijn voorkeur gaat uit naar een dooddoenermarathon, waar ze integraal worden
voorgelezen, terwijl op de achtergrond een aaneenschakeling van rampen en
tegenslagen wordt geprojecteerd (arrenslee dondert in diep ravijn – kut
voor je; koek en zopiekraam zakt door het ijs – nogal wiedes;
zeppelin vliegt in de hens – als ik het niet dacht; verwoestende
vulkaanuitbarsting – het is overal wel wat; acrobaat valt van het
slappe koord – dat krijg je er nou van).
Duizend? Het smaakte naar meer. Ik bestelde van Inez van Eijk de Prisma
Pocket Dooddoeners en stoplappen. Antiquarisch, maar daaraan lag
het niet dat uit het boekje een muffe lucht opsteeg: mottenballen, tot pap
gekookte bloemkool, kruipruimtes, korsetten waar het weer in zit. Om te
overleven als dooddoener moet een uitdrukking appelleren aan grote groepen
mensen. Wat ik rook was het Nederlandse volkseigen: betutteling, bedilzucht,
achterdocht, betweterigheid, azijnpisserij en gerecycled moralisme. De jaren
vijftig: 1750, 1850, 1950.
De dooddoener gedijt in een klimaat met duidelijke gezagsverhoudingen en
strenge regels, meende ik te constateren. Als grote mensen praten, moeten
kinderen het laten / Lieverkoekjes worden niet gebakken / (tegen
een meisje) Later, als je een jongetje bent / De dooddoener als instrument
voor wie zich niet wil verantwoorden of niet wil communiceren.
En dan – dat zal je altijd zien – komt er zo'n dag waar niemand woorden
voor heeft. Dat je geen zinnig woord kan uitbrengen en alleen onsamenhangend
stamelt. Silvesterabend in Keulen, ik noem maar wat. Duizend losgeslagen
aanranders en straatrovers uit Merkel mag weten welke barre oorden. Duizend
op vrouwen jagende mannen, zo veel als er dooddoeners in Gerries map zitten.
En dan – maar helaas, het leven is geen appeltaart – zou je blij
zijn als er iets troostends bij zat. Want behalve een gemaksartikel is de
dooddoener ook een soort kruk, waarop degenen kunnen leunen die moeite hebben
op de been te blijven in een chaotische wereld. In die zin kan ik iedereen
begrijpen die de beelden ziet en niet verder komt dan daar zitten we
nou, met ons goede gedrag.
© Marius Jaspers - p 2016 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |