Wetenschappers ontdekken soms nieuwe vormen
van leven (op de oceaanbodem, in vulkaankraters of spelonken op Madagaskar)
en mij overkwam het vorige week dinsdag, aan de Overtoom.
Het was in het pand dat ooit de filmacademie huisvestte en nu een onderkomen
biedt aan een baaierd van kunstzinnige en maatschappelijke activiteiten.
Back in the seventies! De muren zaten onder een dikke koek affiches
en vele lagen graffiti, een goudmijn voor sociologen en anderen met belangstelling
voor de alternatieve scene en antiburgerlijkheid.
Ik moest op de tweede verdieping zijn voor een bijzonder project. Een van
oorsprong Georgische vriendin had een vertaling gemaakt van het strafproces
tegen de Russische dichter Joseph Brodsky en wilde die opvoeren. Voor de
rolbezetting vroeg zij vrienden en kennissen. Het was een gemêleerd gezelschap
– vertalers, slavisten, musici. Een van hen, 30 jaar geleden gevlucht uit
Rusland, wekte ieders afgunst met een glunderend vertelde anekdote. Hij
had de grote Brodsky ooit de hand geschud, in een restaurant in New York.
Jawel, met díe hand, dezelfde waarmee hij nu een mootje haring at. De hand
die wij zojuist nietsvermoedend hadden geschud!
De rechtszaak bracht mij, via de tweede time warp van de avond naar
het totalitaire regime van Chroesjtsjov. In 1964 stond Brodsky terecht op
beschuldiging van uitvreterij en parasitisme. Hij werkte weliswaar hard
als vertaler en dichter, maar als bijdrage aan de communistische heilstaat
maakte zulk literair geploeter weinig indruk. Het proces was een farce,
zozeer dat ik (gniffelend om alle clichés en doorzichtige verdachtmakingen)
soms vergat dat het een zaak van levensbelang was geweest. Telkens als er
een getuige werd opgeroepen met een Joodse naam, moest hij die overdreven
articulerend herhalen en zijn paspoort tonen. In zo'n knus theaterzaaltje
ginnegap je erom, maar Joden moesten dergelijke krenkingen en vernederingen
destijds stelselmatig ondergaan.
Mijn nieuwe soort, de bierponger, ontdekte ik na onze repetitie, op weg
naar de WC. Beneden was een jeugdhonk met muziek, waar ik in het schemerduister
stuitte op een onbegrijpelijk ritueel rond de pingpongtafel. Zo'n twintig
jongens en meisjes sloften er omheen, in de linkerhand een bierflesje, in
de andere een batje. Beurtelings sloegen ze het balletje met een pisboog
over het net en sjokten verder, tot ze aan de andere kant weer één lobje
mochten geven. Topsport was anders. Hoe suf en sullig wil je het hebben?
De zielloosheid van het spel deerde de bierpongers allerminst. Toen wij
twee uur later klaar waren met onze opvoering draaiden zij nog steeds hun
rondjes, gezapig en gelukzalig. Ping ... plok ... pong ... plok ... ping
... Het tafereel leek onveranderd, al was het aannemelijk dat ettelijke
lege bierflesjes waren verruild voor volle.
In tram 1 praatte ik na met de man van de legendarische 'hand'. Hoe was
het voor hem om zo'n tijdreis te maken naar het schrikbewind waaraan hij
was ontkomen? Dat viel niet mee. Hij vertelde dat hij nooit uit zichzelf
terug was gegaan naar Moskou. Wel beroepshalve, twee jaar geleden, op tournee
met het Concertgebouworkest. Zodra hij daar was werd hij fysiek onwel –
en hij waagde zich onder geen beding alleen op straat. De rest van de reis
had hij nergens last van gehad.
Het was een verwarrende avond, met enerzijds een geniale dichter in de beklaagdenbank
en anderzijds die bierpongers. In mij kibbelden twee stemmetjes. "Pak die
leeghoofden op wegens parasitisme! Zet ze in Drenthe in een tredmolen om
groene energie op te wekken. Laat ze rolstoelen duwen, dan doen ze iets
nuttigs." En het andere stemmetje: "Doe niet zo totalitair, jij. Gun die
kinderen hun onbezorgdheid. Prijs je gelukkig dat zoiets kan anno 2015.
Zo lang het duurt. Er komen heus wel weer slechtere tijden."
© Marius Jaspers - p 2015 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |