De docent: gesoigneerd, gemotiveerd en alert. De les: tot de laatste cedille
voorbereid. De jongens en meisjes van 3 havo: wakker, keurig voorzien
van schrift en etui en vandaag tot opletten bereid. De ruggen: kaarsrecht.
Alleen helemaal achterin hangt één slaperig individu scheefgezakt
over zijn tafel. Uit zijn wijd openstaande kraag krult verschoten
borsthaar en aan zijn stoppelbaard te zien gebruikt hij hetzelfde
merk scheerapparaat als Maarten van Rossum. Het is de Inspecteur
van Onderwijs.
Het was een aangekondigd bezoek en ondanks de uitdrukkelijke verzekering
vooraf dat niemand afzonderlijk zou worden beoordeeld, waren we
zenuwachtiger dan de buitenstaander zou verwachten van leraren die
zich al jarenlang soepel handhaven. Deels komt dat doordat je in
dit vak constant wordt herinnerd aan je eigen tekortkomingen. Het
kan altijd beter en er blijven hoe dan ook leerlingen die je ontglippen,
welke didactische foefjes en langetermijnstrategieën je ook toepast.
Maar los daarvan, het heeft iets bedreigends, zo'n pottenkijker
in het lokaal die op een scoreformulier zit te krabbelen. Je hoeft
niet paranoïde te zijn om daarop termen te vermoeden als 'verbeteractiviteiten',
'tutorleren' en 'uitdagende leeromgeving'. En in de kleine pauze, toen
de inspecteurs zich aan het personeel kwamen voorstellen, hadden
ze verteld over het 'waarderingskader' dat ze hanteerden: het onderzoek
zou zich toespitsen op drie 'domeinen', die samen acht 'kwaliteitsaspecten'
omvatten, die op hun beurt waren onderverdeeld in 124 'aandachtspunten'.
Behalve de harige hij-inspecteur was er nog een vriendelijk kijkende
zij-inspecteur, wier aanwezigheid als minder aanstootgevend werd
ervaren. In totaal bezocht het duo over twee dagen twintig halve
lessen. Toen ze zich 's middags terugtrokken om hun mondelinge rapportage
aan de schoolleiding voor te bereiden, waren we er eigenlijk wel
gerust op. Alles was naar wens verlopen (zelfs de beamer van de
avontuurlijkste collega had niet gehaperd) en bovendien beschouwen
we onszelf, alle zelfkritiek ten spijt, als een heel behoorlijke
school – kleinschalig, met goede examenresultaten, een prettige
sfeer en genoeg individuele vrijheid om iedere leraar tot zijn recht
te laten komen. Dat zat wel snor, dachten we.
Hoe naïef! De docenten verstonden hun vak, luidde de conclusie,
en de ondervraagde ouders en leerlingen hadden zich tevreden betoond.
Maar ... waaruit bleek onze totaalvisie? En waar stond die geformuleerd?
Het taalbeleid stond evenmin op papier. En er was nog iets. De kwaliteitszorg
bleef in gebreke. Op allerlei terreinen moest meer 'geborgd' worden.
Daar tilden ze zwaar aan, aan dat borgen. We hadden een borging
van likmevestje. We verzaakten onze borgplicht schromelijk. Zoveel
borgeloosheid kon echt niet meer in deze tijd!
Voor wie zoals ik bij 'borg' aan een onderpand denkt, of aan ingestorte
bungalowtenten waarvan de borgpen bij een windhoos is losgerukt,
laat ik Heim Meijerink even aan het woord, tot voor kort hoofdinspecteur
VO en nu benoemd tot voorzitter van de taakgroep Vernieuwing Basisvorming:
"Een behoorlijk zorgsysteem moet cyclisch zijn: je bedenkt iets,
je doet het, je bekijkt hoe het gaat, je evalueert en je verbetert.
Het systeem rond leerlingenzorg zou ook zo moeten zijn. In veel
gevallen werkt dat nog niet zo. Wat mankeert er aan leerlingenzorg:
niet zo veel. Maar de kwaliteit is niet overal goed geborgd. Dat
geeft risico's. Op middelgrote scholen is het nog te vaak afhankelijk
van individuen: deze mentoren en die coördinator. Dat is nu een
zwakte, zou ik zeggen." (D&M, nulnummer 2003)
Laat u niet misleiden door de quasi-bescheidenheid van dat "zou
ik zeggen". In de praktijk is er geen ontsnappen aan. De inspectie
presenteert zich weliswaar graag als 'gesprekspartner', maar intussen
voelt iedere directie zich gechanteerd doordat de definitieve versie
van het rapport op het internet komt te staan. En als je door de
mand valt bij het PKO (periodiek kwaliteitsonderzoek), wordt het
'toezichtarrangement' aangepast. Dan krijg je naast het JO ook nog
een NO aan je broek (resp. jaarlijks onderzoek en nader onderzoek).
Dus u snapt wel dat die totaalvisie van ons er komt, evenals het
taalbeleid - mochten er nog lezers zijn die mij er kant en klaar
een op kunnen sturen, zou ik die zeer erkentelijk zijn.
Erger dan het pro forma opstellen en vastleggen van protocollen
en procedures is de vieze nasmaak die zo'n inspectiebezoek nalaat.
Toen de teleurstellende uitkomst van het gesprek doorsijpelde naar
de docentenkamer, klonken daar de voorspelbare opruiende kreten:
"Dat die regelneven en regelteven nog uit hun holen durven komen
nadat ze het onderwijs twintig jaar lang naar de gallemieze hebben
laten gaan!" en "Het gaat immers om de lessen die je geeft?!"
Inmiddels is de eerste verontwaardiging bedaard. Wat blijft is een
collectieve kater. Rationeel valt die niet te verklaren. En toch
voelt het zo: ze vinden ons niet goed genoeg.
Thuis pakte ik uit pure frustratie Van Dales Handwoordenboek Hedendaags
Nederlands erbij. Onder 'borgen' vond ik een verwijzing naar de
spreekwoordenlijst. En zowaar, daar stond het - boven "boter aan
de galg smeren": "Borgen brengt zorgen".
© Marius Jaspers - p 2003 Levende Talen Magazine
Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/ |