Ik kijk niet graag na in een volle klas. Maar vandaag waren ze zo rustig
bezig dat ik dacht onbespied een simpel brugklaswerkje weg te kunnen
tikken. De proefwerkblaadjes lagen nog ongerept op mijn bureau en
mijn rode pen zweefde al als een hongerige havik boven de eerste
zinnen toen ik het handschrift van Fiona herkende. Ik moffelde het
blaadje schielijk weg in de stapel en trok daarbij onwillekeurig
een grimas of ik in de koelkast achter de augurken en zilveruitjes
een met schimmel overwoekerde bietensalade had gevonden die was
overgebleven van Oudejaarsavond.
Een jongen vooraan betrapte me op heterdaad en proestte het uit.
"U heeft gewoon geen zin om het na te kijken!" En inderdaad. Ik
neem aan dat u dat kent: sommige werkjes leg je liever even onderop,
om niet meteen gedemoraliseerd te raken – die van de erkende chaoten,
de mond- en voetschrijvers, de woordblinden en de chronisch gedemotiveerden.
Fiona is een van mijn vaste dertigplussers, dus reken maar uit welk
cijfer dat oplevert bij vier fouten een punt. Ze heeft dyslexie,
en niet zo’n beetje ook. Statistisch gezien zou ze 'we’re' en 'where'
en 'were' af en toe op de goede plek moeten zetten, maar die kans
wordt kleiner doordat ze een vreemde voorkeur heeft voor niet levensvatbare
mutanten als 'w’ere', 'wer’e', en 'werhe'. Je zou het een beroepsdeformatie
kunnen noemen dat ik haar spelfouten nog steeds plichtsgetrouw aanstreep
en turf, en het totaal in de linkerbovenhoek noteer.
"Wie leerwerk onvoldoende maakt, is lui of anders dom", zong een
collega van mij ooit vrolijk bij een lerarencabaret, en ik wou dat
het waar was. De lecticus die zich in de dyslecticus wil verplaatsen,
moet zich voorstellen dat hij met zijn linkerhand een dictee in
spiegelschrift schrijft. Want je bent vergeten met hoeveel moeite
je geautomatiseerde handelingen als veters strikken en schrijven
ooit hebt aangeleerd. Poets je tanden voor de aardigheid maar eens
met de verkeerde hand, dan besef je weer hoe gecompliceerd die regelmatige,
soepele draaibeweging is.
Het zou makkelijker voor mij zijn als Fiona een achterbaks secreet
was. Maar het meisje is voorbeeldig: vriendelijk, opgewekt, mooie
grijze ogen en dansende donkere krullen; ze heeft een hele sliert
vriendinnen, zit op ballet en op handbal, ze gaat na een lange schooldag
welgemoed naar bijles of remedial teaching en geeft mij niet de
schuld van de drieën en vieren waarop ze een abonnement heeft.
"Einstein was trouwens ook dyslectisch, wist u dat?", zei haar moeder
tegen me op de eerste ouderavond van het jaar. Ja, ja, dacht ik
oneerbiedig, die bèta’s doen niet moeilijk over een letteromdraaiing
meer of minder. E=mc² of E=c²m, wat maakt het uit?
Fiona’s moeder is geen haaibaai, die mij met haar opmerking wilde
inpeperen dat alle dyslectici, haar dochter voorop, zich met de
juiste begeleiding kunnen ontpoppen tot Einsteins. Integendeel,
ze is bijzonder redelijk en begrijpt dat er behalve Fiona nog zesentwintig
anderen in zo’n klas zitten. Wel is het een vrouw met een missie,
die weet waarvoor ze strijdt.
Geregeld stopt ze me documentatiemateriaal toe van de Vereniging
Woortblind (sic), gedrukt in grote, duidelijke letters. Over symptomen
en diagnoses en over de faciliteiten die een school zou kunnen bieden.
Er staan internetadressen bij waar je op fel gekleurde MRI-scans
prachtig kunt zien dat bij dyslectici tijdens het lezen andere hersengebieden
oplichten. Ja, dyslexie is wetenschappelijk aangetoond, maar zelfs
de belangenverenigingen erkennen dat er geen afdoende remedie is,
alle ortho-peda-logo-hulp van dure instituten ten spijt.
Fiona krijgt bij toetsen extra tijd, ze mag soms een vocabulaireoefening
overslaan en als het even kan, zie ik kleine foutjes door de vingers.
Op gezette tijden gaan we er samen rustig voor zitten en dan leg
ik uit dat je een reden moet hebben om apostrofs te gebruiken, dat
je die niet zomaar voor de versiering over je blaadje strooit als
chocolade hagelslag over een slagroomtaart.
"Snap je het?" Ze knikt altijd hoopvol, maar ik vrees het onontkoombare
ogenblik ergens in april dat er iets in haar knapt, waarna ze het
vruchteloze geploeter op Engels en Frans niet meer kan opbrengen;
het moment dat ze zich gaat schamen voor die lage cijfers en mij
haat als ik haar weer lastig val met goedbedoelde adviezen en ezelsbruggetjes
waar ik zelf niet meer in geloof.
Gelukkig voor mij dragen dyslectici hun falen in eenzaamheid. Soms
stel ik me echter voor dat al mijn ex-leerlingen met dyslexie (ik
moet er toch minstens honderd hebben gehad in twintig jaar) zich
aaneensluiten tot een wraakzuchtige meute die mij krijsend achtervolgt,
inhaalt en doorboort met een scherp rood potlood van twee meter
lang – een staak door het hart van de vampier die zich voedde met
hun spelfouten – waarna ze mijn stoffelijke resten onder luid gejuich
verbranden op een stapel van duizenden oude proefwerkblaadjes, met
in de linkerbovenhoek stuk voor stuk een getal boven de dertig.
© Marius Jaspers - p 2002 Levende Talen Magazine
Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/ |