De artsen van het VU Medisch Centrum hadden ons geen enkele illusie gelaten:
de hersenbeschadigingen die mijn broer (55 jaar) had opgelopen waren dusdanig
ernstig dat er niets meer voor hem kon worden gedaan.
Hij had epilepsie en viel vaker flauw, zonder dat hij het voelde aankomen.
We hielden er al zijn hele leven rekening mee dat het een keer slecht
af zou kunnen lopen. Bij de noodlottige val van gisteren was er niemand
in de buurt geweest en de ondergrond was van beton. Niemand had hem meer
bij bewustzijn gezien.
Nu, de avond na die fatale toeval, waren wij met de familie bijeen om
getuige te zijn van zijn laatste ogenblikken. Er restte ons slechts berusting.
De beademing was zojuist stopgezet en het zou een kwestie zijn van luttele
uren. Afgezien van een lelijke zwelling rond zijn rechteroog en een schram
op zijn wang bood mijn broer een tamelijk gewone aanblik. Hij ademde nu
op eigen kracht, moeizaam weliswaar, maar erg akelig om te zien was het
niet. En we waren snel gewend geraakt aan de batterij slangen die hem
verbond met de apparatuur die zijn leven kunstmatig had gerekt.
Wij spraken weinig, staarden naar de groene golfjes die over de monitor
kabbelden en die 24 uur eerder al zouden zijn gaan liggen als mijn broer
geen donorcodicil had gedragen. In het afgelopen etmaal was koortsachtig
gezocht naar ontvangers voor zijn bruikbare organen. De logistiek was
verbluffend. Geschikte kandidaten waren ingevlogen uit plaatsen her en
der in het land en lagen nu gereed in operatiekamers een paar gangen verderop
- ook de Fries die op de valreep de voorkeur had gekregen boven de man
uit Maastricht, die reeds ter plekke was en nu weer per helicopter werd
afgevoerd.
Ons hele schema was daardoor een uur opgeschoven: de beademingsmachine
werd niet om 10 uur uitgeschakeld maar om 11 uur. Mijn broer had een uur
extra gekregen, al had hij er geen weet van.
Alles werd ons steeds keurig uitgelegd, met professioneel inlevingsvermogen.
We hadden er vrede mee dat hij prompt na het vaststellen van de dood zou
worden doorgeschoven naar de leidster van het transplantatieteam, met
wie we al hadden kennisgemaakt. Met haar engelachtig blonde haar en haast
modieuze lichtblauwe operatiepakje zag ze er gezonder en vitaler uit dan
onder de omstandigheden gepast leek - alsof sterfelijkheid op haar nooit
vat zou krijgen.
De taakverdeling lag vast. "Ik ben de behandelend arts van deze patient,"
had de dokter op de Intensive Care ons verzekerd. "Ik doe wat goed is
voor hem." Zijn toon boezemde vertrouwen in. Wanneer mijn broer even trilde
of rochelde, bespeelde hij vaardig het mengpaneel, paste de medicijnencocktail
aan en als na een riedeltje bliepjes de kalmte was teruggekeerd, knikte
iedereen tevreden.
Wij staarden naar mijn broer, staarden naar de golfjes, maar naarmate
de minuten verstreken werden we ons sterker bewust van een tegenstrijdigheid.
Er is een grens aan de houdbaarheid van organen. Als het ademen langer
dan een uur doorging, vielen de longen en de lever af, zo wisten we; na
twee uur zouden ook nieren en alvleesklier niet meer te gebruiken zijn.
Het wrong. Behalve bij het sterven van mijn broer waren we in gedachten
ook bij de families in wachtkamertjes in hetzelfde gebouw, die hoopvol
gestemd naar Amsterdam waren afgereisd. Een snel einde betekende voor
hen een nieuw begin. Tegelijk voelde het verkeerd te hopen dat het binnen
een uur met mijn broer gedaan zou zijn, zelfs al wisten we dat de kans
nihil was dat hij ons ooit nog een glimp van herkenning zou schenken,
of een glimlach.
De leverpatiënt wachtte een ontgoocheling, beseften we na 60 minuten,
en hetzelfde gold voor de longpatiënt. Die twee zouden onverrichterzake
teruggaan. Ja, die broer van mij was een taaie. Zijn golfjes kabbelden
onaangedaan door, nog een vol kwartier.
Daarna werden wij in een apart kamertje alleen gelaten met ons verdriet.
We dronken thee met een scheutje whisky. Als er iemand over de gang liep
maakten we wrange grapjes. Ging daar een nier op een dienblaadje naar
zijn nieuwe eigenaar?
De volgende dag belde het ziekenhuis mijn moeder, volgens afspraak. Bij
twee gelukkigen was een nier geïmplanteerd en de eilandjes van Langerhans
waren ook goed. En er was een bonus: de longen. Die waren in zo'n goede
conditie dat ze dat extra kwartier hadden 'overleefd'. Die zouden met
wat geluk nog iemand in staat stellen tegen een helling op te fietsen
of uit volle borst een smartlap te zingen.
Weliswaar niet mijn broer, maar toch ... het maakte een bittere week een
tikkeltje zoeter.
© Marius Jaspers - p 2011 Raarlems Dagklad
https://arnodb.nl/marijas/ |