Vroeger had je weduwnaars. Nu nog steeds,
maar "hij is weduwnaar" klinkt toch een beetje anachronistisch. Een
stramme, pezige man met een huishoudster, omdat hij niet weet waar
de theemuts ligt en geen sokken kan stoppen. 's Ochtends trekt hij
een zwart kostuum aan, stoft het portret van zijn vrouw zaliger af
en gaat na een sober ontbijt naar kantoor. De avonden brengt hij ter
nagedachtenis aan zijn vrouw door in gepaste vreugdeloosheid; totdat
hij verkiest het weduwnaarschap te beëindigen met een annonce in de
courant: "Nette weduwnaar, niet onbemiddeld, zoekt kennis aan ..."
Min of meer hetzelfde geldt voor 'weduwe' (het woord 'weeuwke' is
helaas uitgestorven). Je associeert het met vissersvrouwen die bij
de najaarsstorm op de Zuiderzee in 1893 hun kerel zagen verdrinken.
Toch ontmoette ik laatst een echte weduwe. Een weduweweduwe. Ik kende
haar al toen ze dertig was, nu is ze zevenenzestig. Haar man was een
goede vriend van mij en overleed vorig jaar. Toen ik haar voor het
eerst weer zag na de uitvaart, was hij een halfjaar dood en pffff,
het ging weer wat beter. Beter in de zin dat ze soms een dag niet
huilde; of zomaar zin kreeg om een stukje te fietsen. Maar haar aandacht
bij een boek houden was uitgesloten. En als ze vanuit het keukenraam
iets geks zag in de tuin, moest ze zijn naam nog telkens inslikken.
Zijn spullen had ze nog niet aangeraakt.
We hadden samen een goede middag, het verdriet werd niet weggestopt,
maar we konden er ook om lachen. Het hield me nadien lang bezig. Het
besef van je eigen kwetsbaarheid voor het noodlot. En tegelijk betrapte
ik mijzelf erop dat ik een revalidatieprogramma voor haar aan het
opstellen was. Zou het niet helpen als ...? Waarom ging ze niet ...? En dat
ik dat deed ondanks de wetenschap dat iedereen om haar heen – tactvol
of minder tactvol – hetzelfde nastreefde. Rouwen moet, maar moet er
ook geen grens aan zitten? Het moet wél gezond blijven.
Sinds drie weken ben ik 'erf'. Dat wil zeggen, er komt hier post geadresseerd
aan "de erven Jaspers ..." Mijn moeder stierf op haar 96ste tamelijk
onverwacht na een ziekbed van vijf dagen. Wij wonen dichtbij en konden
haar liefdevol verzorgen. De hele familie was aanwezig tijdens haar
laatste uren en een troostrijker begrafenis kan ik me niet indenken.
Dus, ach ...
Maar dat is wel het "ach" van anderen, als je het vertelt. Die het
automatisch rangschikken tussen ander onfortuin dat hen ter ore komt
en inschatten (waarschijnlijk terecht) dat ik over een week of wat
weer mijn oude flierefluitende zelf zal zijn. Maar eer het zover is,
is het nog een hele kunst bij dat zelf te geraken. Te voelen hoe het
voelt, zonder mijn moeder. Waarbij het lijkt of iedereen samenspant
om dat te voorkomen.
De eerste week na het overlijden is er de onstuitbare efficiëntie
van degenen die bemoeienis hebben met de afscheidsdienst. Het noodzakelijke,
niet aflatende app-, mail- en telefoonverkeer. Daarna moest mijn moeders
appartement leeg. Niet hals over kop, gelukkig, maar het moet en het
put je uit, vooral emotioneel. Het meeste gebeurt in een roes, maar
gisteren – bij een levendig onverwacht bezoekje van vrienden – merkte
ik dat ik naar niemand meer kon luisteren en mijzelf van het gesprek
afschermde. Ik wilde mijn beurse plekken verplegen.
Later (onderuitgezakt kijkend naar een zo stupide mogelijk tv-programma)
stelde ik me voor dat ik een scanner had waarmee ik vanaf een terras
de psychische kwetsuren van voorbijgangers kon aflezen. Hoezeer waren
ze in zichzelf gekeerd? In beslag genomen door trauma en verdriet?
Hoeveel inlevingsvermogen hadden ze nog over voor hun omgeving? Konden
ze vertrouwen op hun veerkracht? Geloof het of niet, het was een troostende
gedachte.
© Marius Jaspers - p 2023 Straatjournaal
Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/ |