Hoe was jouw Blue Monday? We zitten volgens
psychologen in de periode dat winterdip en voorjaarsmoeheid naadloos in
elkaar overgaan. Het is nog steeds pikkiedonker als je aansluit in de ochtendfile
en aardeduister als je tegen zessen de avondfile een dikke afscheidsvinger
geeft. Al een paar dagen heb ik een toepasselijk depri-deuntje van good
old Ray Davis in mijn hoofd: Is there life after breakfast?
Hopelijk ben jij die zeldzame uitzondering. Primageluimd, pas promotie gemaakt,
goed in de slappe was, bulkend van energie en tintelend van inspiratie.
Net terug van een fabuleuze langlauftocht in het Andesgebergte, waar je
een nieuwe liefde vond. Ah ... ja, ik zie je daar al staan in die volgeprakte
tram, omstuwd door mismoedige sleurlijders en gefrustreerde motivatiezoekers.
Jij bent die ene zonder doorweekte regenjas en beslagen bril. Die met die
onuitstaanbare, gelukzalige wie-doet-me-watgrijns.
Want gemiddelden zijn maar gemiddelden. Niettemin werd ik in november gefrappeerd
door een onderzoek van de Amerikaanse Hartstichting naar het atletisch vermogen
van jongens en meisjes tussen 9 en 17 jaar. "Children cannot run as fast
as their parents", vatte The Guardian Weekly het samen. Het blijkt namelijk
dat kinderen in 1975 de mijl gemiddeld 90 seconden sneller aflegden dan
de huidige generatie.
Ik heb daar een intrigerend beeld bij: twee atletiekbanen pal naast elkaar.
Links honderd gemiddelde jongeren uit 1975 (op de fiets gekomen, een enkeling
op een Tomos of Puch; goedkope gympies, ultrakorte sportbroekjes, slechte
gebitten, perfecte puistjes – sommigen dragen speldjes met hun idolen Wim
Suurbier of Johnnie Rep); op de andere baan honderd gemiddelde jongeren
van nu (bacterieloze Messi- en Ronaldoshirtjes, Nikes aan de eeltloze voeten;
ze informeren of ze hun 'oortjes' in mogen houden, kussen hun Samsung Galaxy
S4 vaarwel). Beide groepen moeten vier rondjes van 400 meter afleggen. Het
startschot klinkt. Iedereen loopt zich het schompes. Na pakweg zeveneneenhalve
minuut gaat lichting '75 (de 'ouders van nu', zeg maar) collectief over
de finish. Hun mijl is voltooid.
Ze kijken naar de andere baan. Ongeloof! Boegeroep! Hoongelach! Daar ploeteren
amechtig 'onze' gemiddelde kinderen, zoals wij die liefdevol hebben gekweekt.
Het duurt nog 90 seconden eer ze er zijn. Anderhalve minuut – dat is bijna
driekwart baan! Een straatlengte!
Natuurlijk, ze zijn er nog steeds, kinderen die lopen als een hinde zo gracieus,
of onvermoeibaar als een opgevoerde gnoe. Maar daar gaat het niet om. Het
mooie van zo'n onderzoek vind ik dat het de vinger legt op sluipende veranderingen
in onze levensstijl. Niemands schuld, we zijn er allemaal bij, we stinken
er met zijn allen in. Of misschien vinden we het wel best zo. Hoe dan ook,
die cijfers liegen er niet om.
Nog een voorbeeld (deze rubriek heet niet voor niets Hollen of Stilstaan).
In 2007 klokte de Britse professor Wiseman het looptempo van voetgangers
in de wereldsteden. Dat bleek in tien jaar met liefst 10% gestegen! In Singapore
lopen volwassenen gemiddeld het snelst (28,5 sec over 50 m), op de voet
gevolgd door Kopenhagen en Madrid. En Nederland? Nederland klampt aan: Utrecht
staat in de top tien met 33 seconden, slechts 0,1 langzamer dan het als
hectisch beschouwde New York.
Wereldwijd 10% meer gejaag en gejakker! Wederom, het zijn weliswaar gemiddelden,
maar het valt voor niemand mee zich eraan te onttrekken. Instinctief wil
je aanhaken bij de meute. Het voelt niet goed als je links en rechts wordt
ingehaald. Als iedereen 'drukdrukdruk' de kortste weg van A naar B neemt,
moet je sterk in je schoenen staan om een idyllisch zijpaadje in te slaan
of even rond te drentelen bij een fontein.
Wat zulk onderzoek vooral doet, is je een spiegel voorhouden. Want hollen
of stilstaan, uiteindelijk is het je eigen keuze.
© Marius Jaspers - p 2014 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |