Grijs verleden

Toen mij werd gevraagd voor deze bijeenkomst een column te schrijven over de bus, wist ik meteen hoe die moest heten: Grijs verleden. De bus van mijn kinderjaren is niet kanariegeel (die kleur kwam pas in 1967) of geelgroen met supersonische snelheid suggererende Connexxion XX-en. Mijn bus is grijs. NZH-grijs.

'Bolramers' noemden ze die bussen. Ze beheersten het straatbeeld in de periode rond 1960, de hoogtijdagen van het stadsvervoer, vóórdat het particuliere autobezit stad en land verstopte met files. Destijds deed de bus zijn etymologie nog eer aan: 'bus' is een afkorting van het Latijnse 'omnibus': 'voor allen'. Dus niet zoals nu uitsluitend voor autoloze losers.

In 1956 (ik was drie jaar) verhuisden mijn ouders uit Dokkum naar Haarlem, waar mijn vader chef administratie kon worden bij de NZH. Hij zou daar tot het eind van zijn loopbaan blijven. Door de jaren heen hoorde ik tussen soep en toetje de namen van drie directeurs: eerst Jurrissen, toen Van Ballengoijen-de Jong en als laatste (toen was ik het huis al uit) jonkheer André Testa.

Als kleuter was ik blij met de buskaartjes en kniptangen die ik kreeg om mee te spelen. Dat mijn vader 'een hoge pief' was, besefte ik pas op 23 januari 1963, de dag dat de zee tussen Zandvoort en IJmuiden bevroor. En niet zo'n beetje: de ijsvlakte strekte zich uit tot aan de horizon! Eb en vloed hadden vorstverlet.

Iedereen wilde het spektakel met eigen ogen aanschouwen en toen we verkleumd het strand verlieten, stond bij de bushalte een rij van honderden wachtenden. Mijn vader smoesde minzaam met de chauffeur van een leeg gearriveerde bus en ons gezin trok in optocht naar binnen. (Ik herinner me scherp mijn gêne bij deze voorkeursbehandeling.)

Mijn eerste vakantiebaantje was ook bij de NZH. Ik moest de afdracht van de chauffeurs vergelijken met de bedragen op de strook van het vernuftige Beckson-apparaat, dat (pre-strip & pre-chip) de kaartjes uitdraaide. Er staat er nog een in volle glorie in het NZH Vervoermuseum aan de Leidsevaart, een kleine tijdcapsule waar ze dit soort relieken opkalefateren en vertroetelen.

Vorige week nam ik er een kijkje (niet geheel toevallig) en dacht "ja, Hans Ree had gelijk!" Die oppperde ooit om de afdelingen in bejaardentehuizen in te delen per beroepsgroep. Loodgieters bij loodgieters, schippers bij schippers, enz. Die gepensioneerden in het museum hadden het zichtbaar goed samen, zo genoeglijk als ze daar trambankjes beitsten of aan het inwendige van een hulpbehoevende bus dokterden.

Buiten stond naast zo'n ouderwetse betonnen abri een liefdevol opgeknapt houten wachthokje (halte Aerdenhout). Toen ik dat zag, dacht ik met afschuw aan de weliswaar tijdelijke, maar daarom niet minder mensonterende zeecontainers op het Stationsplein. En er kwam een gedachte bij me op die ik hier wel hardop durf uit te spreken, in deze in historie gedrenkte ruimte, in gezelschap van lieden die 'Haarlem' bij voorkeur met -AE schrijven:

VROEGER WAS ALLES BETER

Er reden meer bussen, beveiligingscamera's waren niet nodig, voor wie slecht ter been was stonden de passagiers als één man op. Vandalen kende je alleen uit de geschiedenisboeken, dat waren de barbaren die Rome verwoestten. En dan de buschauffeurs van vroeger, die genoten nog respect, en ze zeiden je vriendelijk gedag. En soms hadden ze een groupie, een meisje dat op onberispelijke uniformen viel en tot aan het eindpunt meereisde en dan weer mee terug naar het andere eindpunt.

Nou moet ik er wel bij zeggen dat ik tegenwoordig maar sporadisch met de bus reis en dat zijn dan voornamelijk van die bussen die de NS inzet, bij 'chaos op het spoor' (vroeger was alles beter, behalve de chaos op het spoor). En dus besloot ik voor de zekerheid enig veldwerk te verrichten. Ik posteerde mij vrijdag bij de halte van lijn 2, naar het Delftplein.

De bus kwam vrijwel direct (er gaan er maar liefst zes per uur), de chauffeuse zei mij vriendelijk gedag. "Zijn er vanmiddag geen vandalen actief?" vroeg ik, maar nee, die hadden kennelijk wat beters te doen. We tuften uiterst comfortabel naar Haarlem-Noord. Een groupie zag ik niet in lijn 2; wél op de terugweg, met lijn 73. Wederom een vrouw achter het stuur en deze chauffeuse voerde een bijzonder innig gesprek met een mollige, iets jongere vrouw, die de hele Rijksstraatweg lang met een één bil op de bestuurdersstoel steunde. Misschien zag ik er meer roze verliefdheid in dan er was, maar het geeft wel aan hoe ontspannen de sfeer in die bus was. Mijn reis verliep rimpelloos.

Toen ik zei dat vroeger alles beter was, was ik nog iets vergeten: Vroeger was alles beter, behalve de dingen die slechter waren. En het onderscheid ligt vaak niet zo simpel. Je moet je altijd afvragen of het niet aan je eigen perspectief ligt als je iets slechter vindt. Laatst zat ik met mijn Haagse broer en zijn zoontje in de tram. Het kind zoog alle indrukken gulzig in zich op, glunderde, was nieuwsgierig en wist precies waar de haltes waren! "Ja", zei mijn broer droogjes: "Jesse is waarschijnlijk de enige vierjarige die weet wat een zonegrens is!"

Ik sluit niet uit dat Jesse over zestig jaar misschien vrijwilliger is in een museum. Dan legt hij daar een collectie aan van de mooiste OV-chipkaarten. Of hij zegt nostalgisch tegen een oud-collega, terwijl ze samen met eindeloos geduld een beveiligingscamera uit 2012 restaureren: "Ach ja, Connexxion, zulke bedrijven heb je tegenwoordig niet meer."

 

© Marius Jaspers - p 2012 Historisch Café

Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/