Bestaat Lutjebroek? En zo ja, in welke
provincie ligt het? Leidt er minstens één verharde weg naar toe? Mijn
vermoeden is dat 93% van de Nederlanders met of zonder aardrijkskunde
in hun pakket niet alle drie die vragen goed zou beantwoorden.
Ik was een van hen, tot in de familie de mare ging dat mijn nichtje
zich er had gevestigd met haar man. Dus ja, Lutjebroek bestaat echt
en is niet bedacht door lolbroeken en grappentappers die een spreekwoordelijk
boerengehucht wilden noemen. Mijn vrouw en ik gingen niet direct op
ontdekkingsreis, maar onlangs zaten we in Haarlem te wachten op een
NS-sprinter naar Overveen, waar we wilden wandelen, toen het info-bord
een trein naar Hoorn aankondigde. Hoorn? Lag Lutjebroek niet in die
contreien?
Het was een spontane onderneming; we app-ten mijn zus om het adres
van de nicht en we zouden wel zien of ze thuis waren. We spoorden
langs grazige weiden, brede vaarten, rietlanden en frisse bollenvelden.
Vreemd dat je telkens weer vergeet hoe prachtig Noord-Holland is.
Wel hadden we een ergerlijk liedje van Trea Dobbs in ons hoofd: Was
jij maar in Lutjebroek gebleven / met je hengel en je wurmen erbij.
Terwijl station Bovenkarspel-Grootebroek naderde, ginnegapten we over
de primitieve condities die we zouden aantreffen. Hadden we geen kaplaarzen
moeten aantrekken? Lieslaarzen? Klompen? Lag Lutjebroek in de eurozone?
Moesten we alle zeventien inwoners de hand schudden en snuisterijen
uitdelen? Hadden we een inheemse gids nodig, aangenomen dat Google Maps het
af liet weten, en hoe zouden we communiceren met die onnozele pummel,
bijvoorbeeld om hem duidelijk te maken dat we trek hadden in patat?
Opperdoes was niet ver weg, qua aardappelgerechten zou het wel snor
zitten.
De werkelijkheid ondertrof de verwachtingen. De ANWB had het gebied
gewoon bewegwijzerd. Niks terra incognita. We volgden de pijlen richting
Lutjebroek. Een braaf winkelcentrum met parkeerplaats, een nette bibliotheek
(er woonden niet alleen analfabeten dus). Her en der pittoreske gevels
en vertroetelde voortuintjes. Plots zag ik mijn nicht aankomen, in
traditionele klederdracht, met twee emmers verse karnemelk aan een
juk. Nee niet, ze kwam toevallig aanfietsen met haar man en riep "Hé,
oom!" Ze hadden een afspraak, maar eerst gingen we samen naar het
terras van de snackbar voor een ijsje.
We praatten gezellig bij en namen afscheid. We slenterden naar Hoogkarspel
('karspel' is een oud woord voor parochie), waar we de trein terug
namen naar Flora. Het was drie uur. Nu ter bekroning van ons avontuur
een bruin café met uitzicht over het IJsselmeer? De dijk hebben we
nooit bereikt. Het was kermis. Die bereikten we evenmin. Bij een partycentrum
wenkten joviale 'matrozen' ons binnen. Polsbandje, plastic muntjes ...
Binnen liepen behalve matrozen ook een paar honderd woeste Vikingen,
ruwe zeebonken en drommen blonde meisjes in bijzonder gewaagde, nautisch
geďnspireerde rokjes. Klederdracht, maar dan anders (bestond er nog
ouderlijk toezicht?). Iedereen was zo dronken als een opperdoes en
wilde graag nóg dronkener worden. Jan en alleman sjouwde random met
volle dienbladen bier, op de maat van eerlijke rampetampmuziek. "Pijpen,
pijpen, pijpen" was één refrein en ook verder waren de teksten goed
te doen voor ons buitenstaanders.
Hoewel, buitenstaanders? We hoorden er helemaal bij! "Ich bin ein
Lütjebrucker" jubelde ik na een uurtje. We gingen zelfs op zoek naar
een hotel, maar alles zat vol. Ja, kermis, hč ... We bespraken het fenomeen
met een serveerster – ze was niet 'van hier' maar uit Knorrengraf
of Uierhoef. Een andere wereld, naar haar zeggen, met een eigen kermis.
Gaan de jongens later op de dag nog op de vuist, informeerde ik, als
ze nog wat meer hebben gedronken? Ze beaamde het onomwonden en dat
deed mij deugd. Sommige tradities zijn heilig.
© Marius Jaspers - p 2019 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |