Jassengeluk

Soms word ik gelukkig van een boek, jawel, zelfs al heet het Drive Your Plow Over the Bones of the Dead. Dat is van Olga Tokarczuk, de Poolse auteur die dit jaar de Nobelprijs voor Literatuur won. Zoals die vrouw over een jas kan schrijven! Nee, ik meen het.

De bejaarde hoofdpersoon uit dat boek met die naargeestige titel (nog niet in het Nederlands vertaald) woont alleen in een somber, dunbevolkt bosgebied tegen de Tsjechische grens aan. Ze is ziekelijk, slonzig en mensenschuw en gelooft heilig in astrologie. Ze gruwt van alle wreedheden die jagers en stropers begaan; dat er binnen korte tijd vier mannen beestachtig worden omgebracht in het woud komt haar geestelijke stabiliteit evenmin ten goede.

Maar nu die jas. Die zoekt ze bij een soort kringloopwinkel: "Ik heb een warme jas nodig," zegt ze schuchter. Als het winkelmeisje bemoedigend knikt, vervolgt ze na een korte pauze: "Een die me warm houdt en beschermt tegen de regen. Hij moet anders zijn dan alle andere jassen, niet grijs of zwart, niet zo een die per vergissing wordt meenomen uit de garderobe. Hij moet zakken hebben, veel zakken, voor sleutels, hondensnoepjes, een mobieltje, paperassen – dan hoef ik geen tas mee te nemen en houd ik mijn handen vrij." Ze krijgt een knalrode donzen jas aangereikt, precies wat ze verlangt. Ja, hij zat als gegoten. Ik voelde me als een pelsdiertje dat zijn gestolen vacht terugkreeg. In een zak vond ik een kleine schelp, een cadeautje van de vorige eigenaar, wilde ik graag denken. Bij wijze van wens: dat de jas je goede diensten mag bewijzen.

Nou maak ik me sterk dat de meesten van jullie ook een jas hebben. Of vijf. Ik heb er ook een, alleen sta je er zo zelden bij stil. Dat het bezit ervan niet vanzelfsprekend is en een reden tot geluk kan zijn. De mensen die ik ken zijn vooral bezig hun zolders en kasten leeg te Marie Kondoën (en ze net zo hard weer vol te Zalandoën en Bol.commen).

Gisteren haalde ik mijn vrouw van de trein op het Kennemerplein, achter het Station. Ik was vroeg en ging zitten op het stenen muurtje dat twee bomen beschermt. Er buitelden zes aangeschoten vrouwen naar buiten, joelend en giebelend. Twee tienermeisjes zwierden naar binnen, gierend van het lachen. "Het is volle maan," wist een jonge man die plotseling in mijn nabijheid was opgerezen. Hij drentelde wat. "Mag ik u wat vragen?" Ik maakte geen bezwaar, maar zijn vraag wilde niet komen. Ik had een vermoeden welke vraag het was. "Ik ben wat gespannen..." "Ik ben totaal ontspannen," wijsneusde ik, "neem de tijd." Hij humhumde een aanloopje. "Heeft u misschien vijftig cent voor me?"

Hoog zette hij niet in. Ik slikte een paar altijd voorradige flauwe grapjes in en vroeg waarvoor. Voor onderdak die ene nacht. Het was een heel verhaal. "Ik kom er even bij zitten als u het goed vindt." Hij miste een paar voortanden, maar zijn ogen straalden intense vriendelijkheid uit. Morgen kon hij in een doorstroomwoning, maar vannacht had de Wilhelminastraat geen plek meer en ...

De complicaties bespaar ik jullie. Zijn verslaving had hij overwonnen en hij werkte aan zijn levensverhaal. Een boek. Samen met Bert Voskuil, kende ik die? Hij kwam in Nieuwe Revu in december. Ik had hem net een briefje van vijf gegeven toen mijn vrouw aankwam. Hij schudde haar warm de hand en prees mijn inborst. Hij liep weg, bedacht zich. "Hij heeft allemaal mooie dingen over u verteld!" vertrouwde hij mijn vrouw toe. Wat niet zo was. "Zo is het wel goed," lachte ik. Hij struinde de tunnel in. Na twintig meter draaide hij zich om en zwaaide, zwaaide, zwaaide. En wij zwaaiden terug.

 

© Marius Jaspers - p 2019 Straatjournaal

Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/