Heeft Haarlem een stadspsycholoog nodig?
Ik stelde de vraag enige tijd geleden, toen er sprake was van een
aantasting van de Haarlemmerhout ten behoeve van een parkeerplaats
en de verfraaiing van de entree daar bij restaurant La Place (ooit
Dreefzicht). Een "grondruil" beliefde wethouder Merijn Snoek het te
noemen. Hij gaf toe, er zouden een paar dikke beuken sneven, maar
...
De details laat ik weg. Waar het om draait is dat een petitie die
zich kantte tegen de plannen in luttele dagen meer dan 20.000 handtekeningen
kreeg. Historisch veel. Of hysterisch veel – hoe zullen we het noemen?
Zelf ondertekende ik hem ook, maar toen ik zoveel geestverwanten bleek
te hebben, bekroop mij toch enige twijfel. Wie waren die medestanders?
Ik kon bedenken dat er een kritiek punt was bereikt. Dat het koesteren
van die bomen een symptoom was van een grotere angst. Zo heeft de
gemeente acht 'ontwikkelzones' aangewezen, waar vóór 2025 tienduizend
woningen moeten verrijzen. Een ambitieus streven, en begrijpelijk
ook, aangezien de woningvraag groot is. Tegelijk heerst het besef
dat Haarlem een versteende stad is en dat de meeste nieuwe bewoners
ook een of twee auto's meenemen. Zo bekeken staat ieder gekapt berkje
of verdwenen perkje symbool voor de bedreiging van onze leefomgeving.
Ook bij andere, soortgelijke discussies lijkt een kentering nabij.
Minister Cora van Nieuwenhuizen liet onlangs weten toch kansen te
zien voor de uitbreiding van Schiphol. Het was bedoeld als 'tegengeluid',
een geluid dat evenveel indruk maakte als ganzengesnater op een Boeing
747.
Bij Tata speelt iets dergelijks. Het begon met de grafietregens van
Harsco, die het bedrijf op dwangsom na dwangsom komen te staan. Nadien
verschenen er ook krantenartikelen over de jaarlijkse looduitstoot
van bijna 5000 kilo. Iedere Tata-scheet wordt inmiddels opgeblazen
tot een donderslag en in een redactioneel commentaar stelde het Haarlems
Dagblad zelfs dat zo'n enorm industriecomplex dichtbij woongebieden
een anachronisme is. Dat was vijf jaar geleden nog ondenkbaar. Zelf
heb ik in het verleden de luchtvervuiling boven Tata opgehemeld als
de mooiste van Europa. Adembenemend!
Hoewel geen somberaar heb ik de neiging te denken dat er weinig ten
goede verandert. Tot ik ineens in een stad loop waar vuilniszakken
links en rechts over de stoep slingeren, geattaqueerd door katten,
ratten en meeuwen. Hè, hebben ze hier geen ondergrondse vuilniscontainers?
Idem met voetgangersgebieden; je went er erg snel aan. Als kind winkelde
ik met mijn moeder in de Grote Houtstraat, waar destijds stadsbussen
doorheen reden, met uitlaatgassen waarbij die van nu dennenspray lijken.
Ondenkbaar dat dat ooit nog wordt teruggedraaid. Het is of verbeteringen
je korter bijblijven dan verslechteringen.
Neem het anti-rookbeleid. Ik (niet-roker) heb me vaker geërgerd aan
het gedram van campagne voerende fundamentalisten dan aan het gepaf
van nicotinejunks. Nog steeds heb ik te doen met de stakkers die ik
hier in achtertuinen schuldbewust aan een sjekkie zie lurken. Mijn
leraren rookten nog in de klas. Bruine cafés waren bruin door de tabaksaanslag
– je wordt weemoedig als je eraan terugdenkt, maar toen ik tien jaar
geleden in de krochten van de stad had doorgehaald in een kroeg waar
volop werd gerookt, kon ik niet geloven hoe intens mijn kleren en
haar de volgende ochtend meurden. Niet alleen geluk was toen nog heel
gewoon. Stank evenzeer.
En hondenpoep. Jarenlang werd het routineus aangekruist als 'ergernis
nummer een'. Nu lopen alle baasjes goed gedresseerd achter hun Fikkie
aan. Voor mij een onvergetelijk beeld: een jongen en een meisje komen
aanslenteren, een toonbeeld van verliefdheid en pril geluk. Zijn ene
arm hangt losjes over haar schouder. Aan de andere bungelt al even
losjes een plastic zakje met een prille, lauwe drol. Als dat geen
tijdsbeeld is!
© Marius Jaspers - p 2019 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |