Kennis doet er niet toe

Leraar worden was niet mijn roeping. Het was 1978, ik had Engels gestudeerd en in het onderwijs waren toevallig veel vacatures. Het eerste jaar had ik het moeilijk, zoals het hoort. Ze maakten de kachel met me aan. Daarna heb ik bijna twintig jaar met volle overtuiging lesgegeven. Maar het leraarschap is de afgelopen jaren gedegradeerd, geïnfantiliseerd. Toen ik begon, was het een eerzaam beroep. Als nu mensen vragen wat je doet en je vertelt dat je in het onderwijs zit, trekken ze een gezicht alsof je zegt dat je voetschimmel hebt.

Eerder al waren er die fusies, de schaalvergroting, en de HOS-nota in 1985. Dat was een dramatische maatregel. Nieuwe leraren kregen een lager salaris dan het zittende personeel, zodat je een gênante tweedeling kreeg in het docententeam. Collega's die je waardeerde, die hun vak verstonden, verdienden een stuk minder dan jij. Echt mis ging het vanaf 1999, met de invoering van de Tweede Fase en het studiehuis. Leerlingen moesten zelfstandiger gaan werken, de leraar moest zo min mogelijk aan het woord zijn. Als je er voor het eerst over hoort, hoop je nog dat het overwaait. Maar dan komen de 'studiemiddagen', en blijkt het echt door te gaan en landelijk ingevoerd te worden.

Het eerste jaar dat we met het nieuwe systeem werkten, had ik een geweldige klas: 4 atheneum. De leerlingen deden allemaal heel serieus wat van ze verwacht werd. Dat verzachtte de pijn van 'studiewijzer' en 'handelingsdelen'. Stiekem deden we nog weleens iets klassikaal. Het voelde alsof we ergens in een kelder van het gebouw een illegaal jeneverstokerijtje hadden. Want de leraar was voortaan 'procesbegeleider'. Ik heb weleens gelezen dat er een school was waar bij elke les na 15 minuten de bel ging. Dan was de spreektijd van de leraar op. Misschien dat een vak als wiskunde zich er wel voor leent. Maar veel geschiedenisleraren en talenleraren vinden het leuk om verhalen te vertellen, het publiek te bespelen, om van hun les een soort cabaret-act te maken. Die mensen werden in feite afgeschreven. Uitgekotst. Want alles wat ze de jaren daarvoor gedaan hadden, werd gediskwalificeerd.

Felle voorstanders waren er niet onder mijn collega's. Nee. Maar toch, van al die doctrines die de onderwijsmaffia bedenkt, daalt er 'fall out' neer. Als men bedenkt dat 'de belevingswereld van het kind' voortaan centraal moet staan, heb je ergens toch gefaald als de les een keer niet zo leuk was. Die alles-moet-leuk-mentaliteit zie je ook terug in de onderwijsblaadjes die in de lerarenkamer liggen. Sla er maar eens een open. Je komt de vreselijkste dingen tegen: een school in Hoogezand waar de rector de lerarenkamer heeft ingericht als bruin café. Met dit soort dingen zijn ze bezig. De lulligheid! En hier, de nieuwste pubertrends: Leerlingbling. De strak aansluitende broek is nu in, ofwel 'skinny' jeans. Dat je het maar weet. Je kan zeggen: het is maar een tijdschriftje, maar het gaat toch op een gegeven moment storen. Op vrijdagmiddag, als onze conciërge falafelbroodjes maakt, met heel veel saus, pak ik altijd zo'n blaadje om als placemat te gebruiken. Na afloop ziet het eruit alsof er een rituele slachting heeft plaatsgevonden.

En het zijn niet alleen die onderwijsbladen. Als ik naar nascholing ga - ik ga zo min mogelijk - moet je zeggen of je als leraar meer een deur bent of een raam. Echt, en dan gaat iedereen daar over nadenken. En als je een kattenluikje wilt zijn, mag dat niet want je moet tussen die twee dingen kiezen. Je kan erom lachen, maar je zit er wel tussen. En je kan zeggen: het is maar een middagje, maar dit soort infantiliteit is overal. En elke keer laat het een klein littekentje achter, want ik heb wél een vak geleerd.

Ik ben Engels gaan studeren omdat ik van lezen hield. De literatuurlessen vond ik dan ook altijd het mooist: een gedicht dat aankomt bij de leerlingen, ze aan het denken zet. Poëzie, romans, ze maken veel los, met literatuur kom je dieper dan met grammatica en luistervaardigheid. In de literatuurlessen kon je behandelen waar je zelf van hield. Misschien raakt het je, zei je, en anders proberen we het de volgende keer weer. Maar vaak lukte het. Die literatuurlessen bestaan niet meer. In de bovenbouw hebben de meeste klassen nog maar twee lesuren Engels per week. Vroeger waren het er drie, en daarvan was er altijd een gereserveerd voor literatuur, het hele jaar door. We improviseren weleens wat, en jaarlijks wordt er een blokje van zes weken vrijgemaakt waarin we een cultuurperiode behandelen. Maar het zijn snippers vergeleken met hoe het vroeger ging.

Het plezier om zo'n klas te laten delen in wat je zelf voor prachtigs gelezen hebt, bracht je ertoe om alles op literatuurgebied te absorberen, om nieuwe dingen te ontdekken. Er was een traditie, een cultuur, collega's van andere talen deden hetzelfde. Maar ook de boekenlijst is afgeschaft. Voorheen lazen leerlingen voor hun eindexamen per taal zo'n tien boeken, nu nog een stuk of drie. Animal Farm in de vierde, een Nicci French in de vijfde en Brave New World in de zesde. Dat is tegenwoordig de literaire bagage die een leraar Engels zijn atheneumleerlingen meegeeft.

Breed verzet onder leraren is er niet. Een van de weinigen die publiekelijk zijn stem verhief was de schrijver L.H. Wiener, jarenlang leraar Engels aan het Stedelijk Gymnasium in Haarlem. In zijn romans trok hij van leer tegen het studiehuis. Hij heeft het over de 'bruingrijze lijdzaamheid' van de docenten. Een prachtige kreet vind ik dat. En zo is het ook, leraren zijn allemaal individualisten, ze spelen niet gauw op hun poot.

Leraren hebben een zwaar beroep. Een eenzame baan. Als het slecht gaat met een klas, moet je dat in je eentje dragen. Je collega's houden de schijn op dat ze kunnen eten en drinken met die kinderen. En misschien is dat ook wel zo, maar toch. Er rust een taboe op al te grote eerlijkheid. Je hebt het rituele gemopper, maar dat is iets anders dan toegeven dat je er niet meer uitkomt. Ik heb veel mensen gezien die er niet meer tegen konden, naaste collega's bij wie ineens de rek eruit was als bij een oude sok. Dan heb je de ene klas overleefd en stoomt de volgende alweer binnen. Je kan je niet verstoppen, er is geen dekking. In Nestor beschrijft Wiener ook het moment waarop het óp is bij hem. Hij staat in de fietsenstalling en heeft niet meer de kracht om zijn snelbinders omhoog te trekken. Op zo'n moment is het een vreselijk beroep. Gelukkig ga ik maar zelden met tegenzin naar school. Maar ik ben wel afgepeigerd als ik thuiskom na een lange dag. Dan ga ik 's avonds niet meer naar de schaakclub, een combinatie van drie zetten diep doorrekenen lukt niet als je zit te suizebollen.

De huidige malaise is een optelsom van verschillende dingen. Al het extra werk dat ze je in de maag proberen te splitsen. De salarisachterstand. Het moet allemaal op een koopje, bevoegdheden en vakkennis lijken er niet meer toe te doen, maar intelligente kinderen moeten geen les krijgen van iemand die dommer is dan zijzelf. Ook erger ik me zeer aan de denigrerende manier waarop de onderwijsbobo's praten over leraren met hun 'feitjes, rijtjes en krijtjes'. Door de aard van hun beroep krijgen leraren toch al niet zo vaak waardering. Applaus aan het eind van de les is een uitzondering. Laatst was ik op een reünie van mijn vorige school. Daarvoor waren oud-leraren uitgenodigd om gastlessen te geven. Daar zie je dan je erkende fans terug, je kunt je oubollige grapjes nog eens maken. Dat deed me ontzettend goed, maar het zijn zeldzame momenten.

Natuurlijk zijn er ook nog de dagelijkse leuke dingen. Ik heb nog steeds plezier met die kinderen. Ik ben niet verzuurd, ik probeer er nog altijd het beste van te maken. Ik zit in de medezeggenschapsraad, ga mee op reis naar Praag, organiseer een spelletjesavond of doe mee met cabaret. Dat hoort er voor mijn gevoel allemaal bij. Het Maimonides in Amsterdam, waar ik werk, is een piepklein lyceum met maar 160 leerlingen. De lijnen zijn kort en het valt er in sommige opzichten nog erg mee met de bureaucratie en de systeemdwang. Ik hoef niet, zoals een collega van een andere school, absentielijsten in te vullen van eindexamenklassen op een moment dat de leerlingen allang geen lessen meer hebben. Op weer een andere school moeten de leraren als ze ziek naar huis gegaan zijn, doormailen wat er in al hun lessen van de volgende dag moet gebeuren. Dus je eet een broodje garnaal, gaat drie keer over je nek maar kunt niet eens je bed in. Ze willen het leraarsberoep aantrekkelijker maken, maar dit is de werkelijkheid.

Van dat parlementair onderzoek verwacht ik geen heil. Laatst was ik met een bevriende collega bij een debat in de Rode Hoed over de staat van het onderwijs. Het hele onderwijsestablishment zat daar, Doekle Terpstra, staatssecretaris Van Bijsterveldt. We zijn na drie kwartier weggegaan. Het was gewoon té erg. Mensen die woordjes aaneenregen, zonder enkele urgentie. Als ik zo'n Van Bijsterveldt zie, vraag ik me af: wat is dat voor iemand? Hoe komt ze op die positie? Wat heeft ze in de boekenkast staan?

 

Opgetekend door Brigit Kooijman voor NRC Handelsblad
© NRC Handelsblad - p 2007 NRC Handelsblad

Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/