Lang geleden speelde ik zaalvoetbal
in de Haarlemse Koepelgevangenis, op het enorme middenterrein. Tegen
echte zware jongens, die echt zware overtredingen maakten. Behalve
hun misdadige tackles herinnerde ik me vooral de akoestiek daar. Rammelende
sleutelbossen van cipiers, dichtslaande celdeuren – ieder geluid veelvoudig
versterkt.
Onlangs was ik er terug met een delegatie van mijn schaakclub Het
Witte Paard, voor een aantal vriendschappelijke partijtjes tegen vluchtelingen.
Het galmde, klotste en echode als vanouds – mijn eigen klaterende
lach hoorde ik na minuten ineens weer terug. Ha-ai-Hanaa-Ha-HiaHia-Hyena!
Vervormd na mysterieuze omzwervingen langs het Koepeldak en de gaanderijen
met cellen, inmiddels omgebouwd tot kamertjes.
Tijdens de ergste crisis werden hier 380 vluchtelingen opgevangen.
Door de aanstaande sluiting verblijven er momenteel nog zo'n 200 in
de noodopvang – dat scheelt dus in het kabaal. Niettemin ... wat een
surrealistisch decor! Veel Eritreërs, Kosovaren, Afghanen of Syriërs
die het gebouw voor het eerst betraden, moeten gedacht hebben aan
een sadistische grap van het COA. Ook ons gezelschap moest wennen
aan de onwezenlijke entourage. Enigszins schutterig zetten we de tafeltjes
en stukken op in de enorme leegte van het middenterrein, niet goed
wetend wat te verwachten. Maar weldra – ja, we waren gesignaleerd,
zo'n Panopticum heeft ook z'n voordelen! – meldden zich de eerste
schaakliefhebbers en al snel hadden alle dertien HWP-ers een tegenstander.
Zo zat ik tegenover een getaande Mongoliër met honkbalpet. Zijn leeftijd
liet zich niet raden en we hadden geen gemeenschappelijke taal tot
onze beschikking. Af en toe mummelde hij wat, of giebelde als hij
zijn dame in liet staan. Er ging een bovenaardse rust van hem uit
en ik kon me voorstellen hoe ze in de lange winters van zijn vaderland
urenlang over één zet deden, om die bij nader inzien bedaard terug
te nemen en onverstoorbaar verder te peinzen. Als ik ook namens hem
mag spreken: wij hadden het goed samen, ook zonder woorden. Toen hij
verloren had, grijnsde hij met al zijn rimpels, zwaaide en vertrok.
Mijn volgende tegenstander was zijn tegenpool: een rad Engels sprekende,
branieachtige, snel spelende Iraniër. Het lukte mij die partij te
verliezen, door één onbesuisde zet. Goed voor zijn humeur was het
zeker. Terwijl we speelden, kregen we af en toe bekijks, van schakers
en niet-schakers (de avond was een spoedcursus land- en volkerenkunde
voor mij). Er werd serieus gespeeld, maar het ging er gemoedelijk
aan toe.
Weer buiten stond iedereen er enigszins beduusd bij. Ja, we hadden
vriendelijke mensen ontmoet. En ja, de inzet van vrijwilligers hier
in Haarlem geldt als een succesverhaal. Daartegenover stond dat niemand
ook maar één nacht zou willen doorbrengen op zo'n plek waar de uitzichtloosheid
langs de muren sijpelt en ongeduld en frustratie uit het her en der
opgehangen wasgoed druipen. We fietsten terug richting centrum, naar
de andere Spaarne-oever. Daar prijkte de Bakenessertoren tussen eeuwenoude
gevels, flatteus uitgelicht. De stad op zijn mooist en stilst. Dat
krijgen ze er tenminste bij, suste ik mezelf.
Zoiets wil je dan graag geloven, maar kort daarna verscheen Straatjournaal,
met deze doffe zinnen van collega-columniste Damiana uit Guinea, die
straks wordt doorgeschoven naar een AZC: "Ik woon sinds februari in
De Koepel, maar ik ken Haarlem nauwelijks en heb hier ook bijna geen
contact gemaakt met nieuwe mensen. Ik heb vooral op mijn kamer gezeten,
alleen daar voelde ik me geborgen." En dan is Damiana nog een van de
weinigen die haar ervaringen kan verwoorden (en voortreffelijk ook).
Maar daar in die Koepel voel je honderden individuele geschiedenissen
spoken – het gros nooit uitgesproken, onverstaanbaar of veronachtzaamd.
Dat maakt het zo verwarrend daar te zijn.
© Marius Jaspers - p 2016 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |