Karl May was er zo een: een armchair
traveller. De bedenker van Winnetou en Old Shatterhand was zelf nooit
in het Wilde Westen geweest. Dankzij een stapel naslagwerken en een
levendige verbeeldingskracht kon hij de oortjes van zijn lezers laten
gloeien. Daarvoor hoefde hij niet per se met een huifkar over een
stoffige prairie te trekken en in een wigwam te slapen, met het risico
te worden gescalpeerd.
Een ander voorbeeld van een luiestoelreiziger is José Luis González
Macías, schrijver van Atlas van vuurtorens aan het einde van de wereld
(Meulenhoff, 2021). Lees, nee proef die titel nogmaals en laat je
fantasie kietelen. En voor wie nog wat extra stimulatie nodig heeft,
op deze plekken staan de eerste twaalf van de 34 vuurtorens uit het
boek: Adziogol, Amédée, Aniva, Bell Rock, Buda, Cabo Blanco, Clipperton,
Columbretes, Eddystone, Eldred Rock, Evangelistas, Flannan Isles.
Laat winterstormen en tropische cyclonen vast beuken op kaap en klip,
denk aan verraderlijke riffen en zandbanken, verplaats je in eenzame
vuurtorenwachters die in barre, godverlaten oorden smachten naar
aflossing. Of doe desnoods iets met romantiek.
Krijgt Floortje Dessing zo'n malse kluif toegeworpen, dan boekt ze
stante pede tickets naar Moermansk, de Beringstraat en Patagonië;
ze strikt de laatste loods die met zijn praam de weg kent in een vergeten
archipel, vindt in een gesticht op de Faeröer Eilanden een door scheurbuik
aangevreten, tot waanzin gedreven lighthouse keeper, huurt op Nova
Scotia in een vuurtoren een van wrakhout getimmerd stapelbed en zo'n
serie zit geramd.
Alleen, wat schrijft Macías doodleuk in zijn voorwoord? Hij, Spanjaard
uit het dorre binnenland, is een landrot die maar kort aan de kust
heeft gewoond. Hij heeft niet een van de door hem uitverkoren vuurtorens
in het echt gezien, maar heeft zich (bezeten van zijn onderwerp, gefascineerd
door oude kaarten en prenten) "ondergedompeld in een zee van informatie"
teneinde "licht en donker van elkaar te scheiden."
Een Spanjaard zonder zeebenen dus en niettemin laat hij je voelen
hoe wonderbaarlijk de wereld is en ook de mensheid (die zo vaak een
slechte pers krijgt) stijgt in je achting. De eerste vuurtoren uit
het boek, die van Adziogol, ligt (of moet ik vrezen, lag?) in Oekraïne,
in het estuarium van de Dnjepr aan de Zwarte Zee. De route erheen
voert door een doolhof van riviereilandjes. Hij is 64 meter hoog en
lijkt qua uiterlijk op de Eiffeltoren. Hij werd tussen 1908 en 1911
gebouwd naar een zo vernuftig ontwerp van architect Sjoechov dat het
de Eiffeltoren drie keer minder zwaar had kunnen maken. De 'dracht'
van de lichtflits (of 'schittering') bedraagt 19 zeemijl (= 35 km).
De volgende uit de lijst, Amédée, stamt uit 1862 en staat in Nieuw-Caledonië,
waar een Franse strafkolonie was. Die vuurtoren werd in Parijs gebouwd
en is in segmenten verscheept naar het Zuidelijk halfrond, in 1200
(!) kisten. Maar voordien werd hij in zijn volle glorie van 54 meter
gemonteerd. De Fransen kregen hem dus eerder te zien dan de eilanders
in de Stille Oceaan!
Zo heeft elk van de vuurtorens zijn eigen verhaal; nu eens verbaas
je je over de technische huzarenstukjes en volharding van 19e-eeuwers,
dan weer kleeft er aan zo'n toren een tragedie of een gruwelijke legende.
En als je na verloop van tijd toch een beetje zuurstof mist in je
'fauteuil met uitzicht': onze Noordzeekust heeft volledige dekking
als het om lichtbakens gaat. Ook langs de Zuiderzee vervulden ze eeuwenlang
hun taak. De Lange Jaap (Huisduinen) schijnt op instorten te staan,
maar de meeste (actief of slapend) zijn erg benaderbaar. De Zandvoortse
werd gesloopt in 1907, maar IJmuiden heeft twee echte vuurtorens en
vier 'lichtopstanden'. Nog een bof: om ze te bewonderen hoef je niet
uren te verleppen in een wachtrij bij Schiphol.
© Marius Jaspers - p 2022 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |