Monocultuur en Mona-cultuur

Het kon niet uitblijven. Na het neutrale, ietwat afstandelijke artikel van Gonny ten Haaft (Trouw, Podium, Het Nieuwe Leren, 9 november) meldt zich in de persoon van Maarten Koudstaal een vurig pleitbezorger van de revolutionaire onderwijsvormen (Trouw, Leerlingen Vragen Ander Onderwijs, 12 november).

Diens betoog bestaat voor driekwart uit een beschrijving van een nieuw ontdekte soort, "het moderne kind": emotioneel verwaarloosd, ongedisciplineerd, eelt op de duim van het sms-en, troebele ogen door slaaptekort en vitaminegebrek en uitsluitend uit zijn lethargie te wekken door "een soapverhaal" of computergames met "een jachtidee".

Koudstaal portretteert dit deerniswekkende wezen nu eens eufemistisch ("Iets verbieden wekt grote weerstand" / "Ze voelen zich in hun eer aangetast als ze gecorrigeerd worden.") en dan weer met de distantie van een antropoloog. Zo laat hij zijn constatering dat veel kinderen slecht ontbijten volgen door deze observatie: "In de pauzes is goed te zien hoe het hongergevoel wordt opgelost". Door het zo te formuleren verdoezelt hij dat het gaat om verwende kinderen die hun boterhammen in de afvalbak mikken en dan een frikadel verslinden, of om ouders die hun verantwoordelijkheid verzaken. Koudstaal verwijt niemand iets en verlangt geen gedragsverandering of extra inspanningen, behalve dan van de leraren: "Het moderne kind moet in deze tijd de maat voor het onderwijs worden".

Zijn gretige omhelzing van modieuze onderwijsconcepten lijkt mij een vlucht naar voren. Leerlingen lappen alles aan hun laars? Pech gehad, dan maar onderwijs zonder boeken, zonder lesroosters, zonder toetsen, zonder vast programma en zonder vakdocenten. Iets anders dan een capitulatie kan ik er niet in zien, want het zonderwijs (zoals ik het graag noem) staat nog in de kinderschoenen. Niets rechtvaardigt de optimistische verwachting dat voormalige treiterkoppen en slaapwandelaars zich "in een prikkelomgeving" (d.w.z. achter dezelfde flikkerende beeldschermen waar ze toch al tot diep in de nacht achter hangen) zullen ontpoppen tot intrinsiek gemotiveerde studenten die "reflecteren op hun eigen functioneren".

Gonny ten Haaft citeert in haar artikel onderwijspsycholoog Rob Martens, die zegt te schrikken van de felheid waarmee vernieuwers en traditionalisten elkaar verketteren. Hij spreekt van een "richtingenstrijd" en mist in het debat "wetenschappelijke onderbouwing".

Martens heeft als relatieve buitenstaander evenwel makkelijk praten. Wie wil begrijpen waarom het 'nieuwe leren' zoveel vijandigheid oproept, moet kijken naar de ontwikkelingen van de laatste jaren. Want het gaat niet uitsluitend om een paar naïeve experimenten als Iederwijs of Slash21. Wij leraren worden al jaren tegen wil en dank in diezelfde richting geduwd, onder meer door de invoering van de Tweede Fase met zijn dwaalleer van de zelfstandig werkende leerling. En het eind is nog lang niet in zicht, gezien de plannen van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming. Ondanks alle holle frasen over de autonomie van de scholen legt het ministerie ons een didactische monocultuur op - de Mona-cultuur: alles smeuïg, luchtig en licht verteerbaar.

Nou geeft iedere leerkracht liever leuke lessen dan saaie, maar daar gaat het hier niet om. De traditioneel ingestelde docent, die weet dat structuur, herhaling en overhoring onontbeerlijk zijn om leerlingen vorderingen te laten maken, wordt door de constante, eenzijdige nadruk op 'de belevingswereld van het kind' gedwongen zijn repertoire te versmallen. Vakkennis krijgt van hogerhand nauwelijks waardering. Zo kwam Maria van der Hoeven met het beledigende voorstel boventallig defensiepersoneel in te zetten in het vmbo en mbo; en bovengenoemde Taakgroep acht het voldoende als de onderbouwleraar van de toekomst (na vier jaar lerarenopleiding!) qua vakkennis het vwo- eindexamenniveau haalt.

In een dergelijk pedagogisch klimaat steekt het als rector Dave Drossaert van Unic, vernieuwer te Utrecht, toetert dat je de leerling van nu niet moet "volstoppen met uitputtende kennis over een onderwerp". Zo'n karikaturale voorstelling van zaken verhult dat ook het reguliere onderwijs in een wurggreep wordt gehouden door zieners en zeloten die zich verbeelden dat het leerproces (excusez le mot) te vangen is in een aantal simpele vuistregels. Er bestaan al scholen waar elke les na vijftien minuten de bel gaat. Die bel markeert het moment dat de leraar geacht wordt verder zijn mond te houden.

Allerwegen dwarsboomt men de individuele docent die zweert bij een behoudende aanpak. In het verplicht in te voeren functiewaarderingssysteem zijn de hogere salarisschalen enkel weggelegd voor degenen die zich conformeren aan de heersende doctrine. Voor een goede, betrokken leraar die zich níet laf laat leiden door 'wat de leerling vraagt', maar graag zelf bepaalt of hij frikadellen serveert of bruine boterhammen, is daardoor nog slechts een ondergeschikte rol weggelegd.

Op een algehele cultuuromslag hoeven we niet te hopen - daarvoor is het onderwijsestablishment te zeer overtuigd van het eigen gelijk en zijn er te veel parasitaire stichtingen en organisaties waar de kassa vooral rinkelt dankzij de aanhoudende verandering en verwarring. Wat mij betreft zou het al heel wat zijn als scholen voortaan een afwijkende koers konden varen zonder door de Inspectie te worden gekapitteld.

Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft slechts 29% van de bevolking vertrouwen in de manier waarop het onderwijs zich ontwikkelt. De run op categoriale gymnasia en de vlucht naar Vlaamse scholen, waar strengere eisen worden gesteld, bewijzen dat dit geen loze statistieken zijn. Ik zou minder moeite hebben met die gehypte experimenten met vrijblijvende lesprogramma's indien aan de andere kant van het spectrum wat meer verdraagzaamheid werd opgebracht. Dan hadden ouders en leraren tenminste de garantie dat er iets te kiezen overblijft. Immers, lang niet ieder kind is een "modern kind".

 

© Marius Jaspers - p 2004 Trouw

Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/