Wie van ons leeft níet onder de rook
van Tata? Letterlijk, bedoel ik. En dat maakt het zo gecompliceerd.
Iedereen heeft zijn eigen Tata. Mijn Tata begon romantisch, toen ik
als kind een jubileumboek van Hoogovens opsloeg en me vergaapte aan
kolkende, roodgloeiende beekjes staal. En aan de gespierde helden
die in dat inferno wisten te overleven – lassers, ijzervlechters,
kraanmachinisten. Mannen met helmen!
Mijn eerste popconcerten zag ik in het PEN-gebouw in IJmuiden en als
ik 's nachts terug fietste, verlustigde ik me aan de smokescapes aan
de overkant van het Kanaal. Iets later, als student, draaide ik bij
Hoogovens een zomer mee in de ploegendienst. Eens viel er van een
hijskraan een stalen moer naar beneden – zo groot als een wc-rol –
en stuiterde vlak voor de neuzen van mijn veiligheidsschoenen met
een luide "kling!" een meter omhoog van de betonnen vloer. Dat bijna-bedrijfsongeval
deed niets af aan mijn fascinatie voor het bedrijf, Ik was me bewust
van de grootsheid van dat altijd zoemende en brommende fabriekscomplex,
waarvan ik alleen mijn eigen gloeiovenhal kende. Ik maakte deel uit
van iets machtigs en prachtigs.
De laatste jaren kan Tata geen goed doen. Het blazoen, ooit roestvrij
en fonkelend als nieuwe staalrollen uit de walserij, heeft tegenwoordig
dezelfde kleur als grafiet, sinters en verbrande cokes. Een bedrijf
dat in zijn eentje 7% van de landelijke CO2-uitstoot voor zijn rekening
neemt, kan dat nog? De propere Zweden van SSAB wilden hun handen er
niet aan vuilmaken en zagen af van een fusie. De laatste opdoffer
is het strafproces dat advocaat Bénédicte Ficq tegen de bedrijfsleiding
aanspant namens omwonenden. Dreigt het einde van Tata?
Bekijk het bedrijventerrein eens op satellietfoto's: 750 hectare,
verspreid over drie gemeenten: Velsen, Beverwijk en Heemskerk. Ondenkbaar
dat het ooit verdwijnt. Denk je. Dat op die geblakerde vlakte een
natuurreservaat verschijnt, een recreatiegebied of een groene, futuristische
stad die de woningnood verlicht, Dat is haast even ondenkbaar als
dat het er ooit niet lag (voor 1918). Of dat het Noordzeekanaal er
niet lag – zoals in 1860 nog het geval was.
De laatste weken houdt dat onderwerp mij bezig: hoe weinig veranderingen
er 'denkbaar' zijn als je honderd of tweehonderd jaar tijdreist, vooruit
of achteruit. Het begon met het schitterende boek van Auke van der
Woud dat ik las: Het landschap, de mensen (Nederland 1850-1940). Daarin
belicht hij de opkomst van de moderne, op efficiëntie gerichte landbouw.
Onvermijdelijk, kan je denken, er waren dwingende economische redenen
voor.
Toch kwam de beschrijving van het pre-industriële landschap voor mij
als een schok. Niet zozeer de plaggenhutten van de armsten; of de
"ongetemde" rivieren en beken, die naar believen meanderden en akkers
en landerijen vaak overstroomden. Waar ik geen benul van had waren
de "onlanden": uitgestrekte ongecultiveerde gebieden. Leegte: moerassen,
venen, heide en bovenal de zandverstuivingen (in vrijwel alle provincies!),
die hele dorpen konden bedelven. Vergelijk dat eens met het aangeharkte,
met de liniaal ontworpen Nederland van nu.
Dat net zomin onveranderlijk is. Want wat als de zeespiegel stijgt?
Véél stijgt? Blijven we de dijken verhogen? Of is er meer verbeeldingskracht
nodig? Kennisinstituut Deltares (aldus NRC) ontving 180 uitgewerkte
plannen om een stijging van meer dan een meter te ondervangen. Zo
zou stedenbouwkundige Han Meyer het liefst de Europoort opofferen,
teneinde het water meer ruimte te geven. Zonde om zo'n gebied te gebruiken
voor opslag van fossiele brandstoffen en petrochemische industrie.
Wie mist Pernis? Weg ermee, niet van dat benauwde!
En dan – baas boven baas – is er nog oceanograaf Sjoerd Groeskamp,
die pleit voor dijken tussen Frankrijk en Engeland én tussen Schotland
en Noorwegen. Dat is nog eens kustverdediging! Zo bekeken is het ondenkbare
denkbaar. Harsco Safaripark? Hoogovenstad? Over tachtig jaar zullen
ze het weten.
© Marius Jaspers - p 2021 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |