Plaaggeest

- Ben jíj een plaaggeest?

- Ach ... wat zal ik zeggen?

- Nou? Van nature?

- Tja, uhhh ... vroeger in ieder geval wel. Mijn zusje droeg altijd maillots en ik vond niets leuker dan daar iets in te knulpen. Een dode magijn of een grondvraat of zo. Succes verzekerd, ze vloog van angst de gordijnen in!

- Een grondvraat, zei je? Pff, dat is nog betrekkelijk onschuldig. Wij hadden een keer een gele naaldpork in de attachékoffer van mijn vader gestopt. Levend en wel, hè! Een tumultueuze aandeelhoudersvergadering is dat geworden! Soms gingen we nog verder. Die arme man had geen leven met ons. Nou ja, dat besef je pas achteraf. Hij dutte altijd in na het eten en dan was het vaste prik. Bij zijn eerste snurkje gingen we over tot actie: peepees in zijn huk, een vracht bonders op zijn laptong – pats! Als ie pech had, goten we kokend hete wiesang in zijn kraag, het hield nooit op!

- En stijken, stijkten jullie ook?

- Stijken?

- Ja, stijken, dat was echt zó geniepig! Het vergde wel wat voorbereiding, dat was pesten voor gevorderden. Gratkorrels en een mespuntje nikpoeder aanlengen tot een papje en daar dan een scheut onverdunde echtonide doorheen. En voor het slachtoffer er erg in had was de boel gestold. Je kon het er alleen maar uit krijgen met groopwater. Ja, wij wisten van geen ophouden bij ons thuis, we hebben heel wat afgelachen. Eén keer hadden we dat groopwater stiekem vervangen door wasbenzine, vloog zijn hele kraag in de hens – toen heb ik wel op mijn falie gehad, en niet zo zachtzinnig ook. Mijn vader had een heel instrumentarium om ons mores te leren: de waptang, de rosboem en een compleet assortiment vooroorlogse krakelaars.

- Bij ons idem dito. Ze waren niet mals met straffen in die tijd. Dat was ook de reden dat we op een gegeven moment ons terrein verlegden van de huiskamer naar de omgeving. De open lucht bood bovendien meer mogelijkheden. Eén keer spanden we zelfs een slurfkreul tussen twee bomen – herinner je je die nog, de kreul?! Sodeju! – of we jatten een rol scheepskoord en construeerden een grottenaar. Dat was echt gaaf! Alleen, op een gegeven moment waren er geen honden en katten meer over in de buurt en dan zet je noodgedwongen de volgende stap.

- Ruvers?

- Hoe weet jij dat?

- Ieder kind gaat door dezelfde fases, toch? Mijn eerste ruver heeft de krant nog gehaald, we hadden per ongeluk de nebbels een tikkeltje te scherp afgesteld – dat gaf me een schrik! Alle ruiten van de bejaardenflat verbrijzeld, en mijn trommelvlies wapperde ergens in een boom. Nou ja, zo leek het.

- En nu?

- Hoezo, wat nu?

- Tegenwoordig? Plaag je nog wel eens?

- Ach, hoe gaat dat? Het bekende verhaal. Je wordt ouder en wijzer, je groeit eroverheen. Op je zesde, zevende krijg je andere interesses. Meisjes, drugs, je eerste fiets ... maar één ding wil ik je wel zeggen: ik heb nergens spijt van. Nergens. Ik heb een mooie jeugd gehad.

 

© Marius Jaspers - p 2012 Voorleestheater, Café de Hoofdmeester

Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/