Het idee zal langzaam gerijpt zijn,
dus waar ik de tierelantijntjestoeslag bedacht herinner ik me niet.
Was het in Haarlem-Noord of in Zuid-Polen? In Zakopane of langs de
Vondelweg?
Hoe dan ook, het begon ermee dat ik me afvroeg of Haarlem nog wel
een mooie stad is, zoals wij sinds 1245 geconditioneerd worden te
denken. Eensgezindheid daarover baat iedereen: stadsbestuur, horeca,
ondernemers en huizenbezitters. Het voelde haast als heiligschennis
om als trotse Haarlemmer en zelfbenoemd bavocentrist die vraag in
mijn bewustzijn toe te laten. De aanleiding was mijn afgrijzen over
de bouw van een nieuw hotel op een miezerig, smal strookje grond bij
de ijsbaan, aan de Westelijke Randweg. Afgaande op de bouwtekening
wordt dat hotel niet alleen nieuw, maar ook fantasieloos en lelijk.
Nieuw, fantasieloos en lelijk – synoniemen mogen die woorden niet
heten, maar in de naoorlogse stedenbouwkundige praktijk komt het er
wel vaak op neer. Fiets eens vanuit het bewierookte stadscentrum noordwaarts
– anders gezegd, tijdreis van 1245 naar 2017. De Kleverparkbuurt (1900-1920)
en de Bomenbuurt (jaren '30) hebben veel fraais te bieden qua architectuur,
maar van wat nadien werd opgetrokken kan eigenlijk alleen het Slauerhoff-complex
mij bekoren. De kilometers steriele nieuwbouw langs het Spaarne bieden
niets waar het oog voor zijn plezier nog een tweede of derde keer
overheen glijdt.
Visueel genot vond ik des te meer in Polen, waar ik in april was.
In de zwaar gebombardeerde maar liefdevol gerestaureerde binnenstad
van Poznan verlustigde ik me aan de gietijzeren balkons. Niet alleen
art deco; ook nadien werd veel inventiviteit en kunstzinnigheid aan
de dag gelegd. De hoogbouw in de buitenwijken oogde frisser en avontuurlijker
dan de grimmige, bijna zwarte huizenblokken waarmee Nederlanders zich
hebben leren verzoenen. Maar de echte eye-opener was het stadje
Zakopane, in het zuiden, in een vallei van het Tatragebergte. De streekbewoners
hechten er aan hun tradities en aan hun houten huizen.
Het was even knipperen bij onze eerste wandeling. Anton Pieck on
crack, die los was gegaan met de 3D-printer. Kitschopane, humorden
we flauw. Maar algauw leerden we het alomtegenwoordige houtsnijwerk
waarderen. Zeg 'dakkapel' en hier in Nederland denk je aan een kunststof
cabine met dubbel glas die via een hoogwerker in het huis wordt geprakt.
Kit en PUR-schuim toevoegen en klaar is Kees. Daar in Zakopane waren
geen twee dakkapellen identiek; idem voor balustrades, bordessen en
torentjes. Alles daar zwierde, draaide, boog, welfde en wentelde.
Ik (geen klusser) verbaasde me over zo veel creatief vakmanschap.
Hoe fiksten ze 'm dat?
Van mijn eigen toegewijde timmerman leende ik vorig jaar (sorry, Maarten,
je krijgt het snel terug!) het Verklarend woordenboek van Bouwkundige
Termen. Na thuiskomst grasduinde ik er weer eens in. Er bestaan
steekbeitels, hak- of vermoordbeitels, schietbeitels, kantbeitels,
fitsbeitels en vermetgutsen. Kraanzagen, handzagen, toffelzagen, spanzagen
en trekzagen. Bladerend door zo'n boek zie je een estafette van timmerlieden
door de eeuwen heen, zich bekwamend en van elkaar lerend – onder wie
die nijvere Zakopaners, eindeloos schavend, zagend en beitsend om
iets moois af te leveren. Voor zichzelf en volgende generaties, al
stond dat laatste niet voorop.
Lelijkheid is als luchtvervuiling: je went eraan. Je weet op een gegeven
moment niet beter meer, tot je aan een verre kust loopt of op een
zuurstofrijk bergpaadje. Als je het mij vraagt, is na zeventig barre
jaren een kritieke grens bereikt. Weg met betonnen blokkendozen en
systeembouw. Maak mij minister van VROM en ik stel een straffe belasting
in op alle hoeken van 90 graden. En met de opbrengst subsidieer ik
ornamenten, frutseltjes en tutseltjes, arabesken, zuilen, kantelen,
klokgevels, gotische gekkigheid en barokke uitwassen. Leve de tierelantijntjes!
© Marius Jaspers - p 2017 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |