Vorig jaar reed ik in de lente door Heiloo en attendeerde mijn chauffeuse
bewonderend op een laantje waar de Japanse kers uitbundig bloeide.
"Ja, mooi hè?" zei ze. "Alleen gaat de gemeente die boompjes kappen.
De bewoners hebben actie gevoerd omdat die roze blaadjes zulke vlekken
geven op de vloerbedekking." Of ze krasten op het parket, of vloekten
met de overgordijnen, dat weet ik niet meer. Hoe dan ook, de gemeente
was gezwicht voor de druk en die boompjes moesten om.
Sinds ik voor dit blad schrijf, heb ik me vaak afgevraagd of ik
niet ben als die Heiloose suburbianen. Dat er in het onderwijslandschap
allerlei vormen van pril leven aan het ontstaan zijn die gekoesterd
en liefdevol opgekweekt verdienen te worden, maar waar ik dan zo
nodig de motorzaag langs moet halen eer ze de kans krijgen tot wasdom
te komen - uit kortzichtig eigenbelang, vanuit een weigering het
onderwijsleven in al zijn wonderbaarlijke variëteit te omarmen of
me aan te passen aan een nieuwe zienswijze.
Word je niet te cynisch, Marius, vroeg iemand van de nieuwsgroep
Talendocenten laatst. Het is een gewetensvraag die iedere leraar
zich van tijd tot tijd hoort te stellen, zoals je af en toe moet
kijken of er geen dikke zwarte haren uit je moedervlekken beginnen
te groeien.
Ik zou mezelf willen omschrijven als een cynicus voor halve dagen.
Kijk, voor mensen als Paul Goossen en Toon van der Ven heb ik bewondering.
Mensen die met hun voeten in de modder staan, weten waar ze over
praten en zich het schompes werken om hun eigen en onze lessen aantrekkelijker
en efficiënter te maken. Zulke mensen hebben we heel hard nodig,
want het laatste wat het onderwijs zich kan permitteren is zelfgenoegzaamheid
of defaitisme.
Mijn cynisme geldt wel de hoog van de toren toeterende theoretici,
de gesubsidieerde ego'tjes, de vermaledijde ... ach, wie het nu nog
niet snapt, kan mijn 31 columns voor Levende Talen Magazine er op
nalezen.
En er is iets anders dat mij hoog zit. Als die oude nummers dan
toch op tafel liggen, kijk dan eens naar de coverboys en -girls.
Mooie kinderen, fijne kinderen, parels van leerlingen, sieraden
voor iedere school. Echter, hoeveel aandacht besteedt het lijfblad
van de LERAREN Levende Talen aan de positie van de LERAREN? Wanneer
staan die voorop, behalve als figurant?
Wat ik in dit blad te zelden lees is dat de gewone leraar steeds
minder recht van spreken heeft - en dan denk ik niet in de eerste
plaats aan frontaal lesgeven. Er wordt meer en meer van hem verwacht.
Hij moet zich voor van alles en nog wat verantwoorden tegenover
ouders, leerlingen rijp en groen, directie en inspectie. Er zijn
gedragscodes, er zijn leerlingenenquêtes, er zijn echogroepen en
ouderraden en studiewijzers en klachtencommissies en coördinatoren
zonder ballen, ruggengraat, gezond verstand en relativeringsvermogen.
Het zijn steeds kleine veranderingen (vergelijk het met luchtvervuiling,
waarover je ook zelden iets hoort in het gewone weerbericht), maar
alles bij elkaar tasten ze op den duur het werkplezier en de gezondheid
aan van iedereen die wel eens nukken heeft. Die hecht aan zijn eigen
mening en zijn eigen stijl. Het is niet eens dat je je kop niet
boven het maaiveld moet uitsteken, het maaiveld wordt gemillimeterd
en je kunt je nergens verstoppen.
Een even kwalijke blinde vlek is de grotere psychische belasting
die de doctrinaire nadruk op de 'belevingswereld van het kind' voor
alle onderwijsgevenden betekent. Het is een omkering van de bewijslast.
Want bij iedere minder leuke les heeft de docent per definitie gefaald.
Hij heeft zich immers onvoldoende weten te verplaatsen in 'de belevingswereld
van het kind' - ook al is dat een verwaten / lui / oververmoeid
/ overschat kind (doorhalen wat niet van toepassing is).
Klinkt dat cynisch? Alleen voor wie slecht leest en meent dat ik
hiermee wil zeggen dat alle leerlingen verwaten, lui etc. zijn.
Daar gaat het me dus niet om. Maar er bestaan scholen waar ze er
op staan aan de leerlingen te refereren als 'cliënten'. En de klant
is koning, dus ga maar na wie de lakeien zijn. Zo liggen de verhoudingen
en ik zie om me heen te veel toegewijde, goede leraren die het niet
langer trekken door dit soort laffe flauwekul. De ware cynicus
is degene die over zo'n pijnlijke constatering geen mond opendoet.
© Marius Jaspers - p 2005 Levende Talen Magazine
Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/ |