Ik woon sinds een half jaar in een
dorp in Overijssel en daar doen ze dingen anders. Ik voel me soms
antropoloog. Pompoenen en kalebassen op een bankje in de voortuin,
hoe moet ik dat duiden? Een vruchtbaarheidswens? Een aanstaand Halloween-ritueel,
met overvloedig bloed en dansende skeletten? Of zijn het gewoon de
pompoenen die niet meer op het bankje in de achtertuin pasten?
Nog zoiets, het zijn hier echte vierders. En dat mogen we weten. Ik
verdenk dorpelingen ervan dat ze in schuren en garages een arsenaal
borsthoge opblaasletters en -cijfers hebben. Het alfabet in duplo
of triplo. En dat ze in noodgevallen bijlenen van de buren omdat ze
bij het versieren van de pui na JAN-JAAP 44 – – – R nog A's en een
J tekort blijken te komen. Naast alle voorspelbare attributen waarmee
de wijde omgeving wordt opgetuigd (genoeg ballonnen en slingers om
een keten feestwinkels mee te bevoorraden) wordt vaak een informatiebord
geplaatst bij wijze van publieksvoorlichting.
Humor wordt hierbij niet geschuwd en die hoeft niet per se fijngevoelig
te zijn, Liever niet zelfs, is mijn voorlopige indruk. Bij JARI 21
worden foto's geplaatst van die gedenkwaardige nacht dat de jarige
Jari (sinds de wieg Ajax-aanhanger en vernoemd naar clubicoon Litmanen)
na nuttiging van een elftal baco'tjes buiten westen lag en door zijn
vriendenploeg werd gehuld in Feijenoord-tenue; het zatte hoofd rustte
in vrede op een spandoek met "hand in hand, kameraden".
Zelfs een gouden of diamanten huwelijk vrijwaart de wederhelften niet
van zo'n info-bord met hun ergste indiscreties, onsmakelijke gewoontes
en andere eigenaardigheden – het risico dat de onthullingen tot een
flitsscheiding leiden, neemt men kennelijk voor lief.
Een vierder, je bent het of je bent het niet, dacht ik heel lang.
Maar het kan verkeren. Vroeger verduisterde ik weken voor mijn verjaardag
uit voorzorg alle ramen, vermomde me én dook onder op een geheim adres.
Elke dag worden er op de wereld 227.000 baby's geboren en die zijn
allemaal op die ene dag jarig, tegelijk met alle jarigen die er al
waren. Slechts heel geleidelijk daagde bij mij het besef dat het niet
vanzelfsprekend is dat er iets te vieren valt. Dat je van geluk mag
spreken als dingen heel blijven en doorgaan in plaats van te haperen,
knappen of rotten. En dat het goed is daarbij stil te staan door knalvuurwerk
af te steken of de kaarsjes op de taart uit te blazen.
Negen jaar geleden schreef ik mijn eerste column voor Straatjournaal.
Het was een ode aan de Bergweg bij Bloemendaal. De dag nadat ik het
stuk had opgestuurd, fietste ik langs diezelfde Bergweg en zag in
de berm een kluwen dekens liggen waar twee benen roerloos onderuit
staken. Ik hield rekening met een misdrijf, zoals de politie dat formuleert.
Er bleek een haveloze man onder de wirwar schuil te gaan, die geen
Nederlands sprak, maar "you OK?" verstond hij wel. Hij stak zijn duim
op en ik glimlachte theatraal.
Op de een of andere manier heb ik de ontmoeting met die dakloze altijd
als een gunstig voorteken beschouwd, een soort zegen op de samenwerking
met Straatjournaal. Mettertijd is er een verbondenheid gegroeid en
nu, bij het 25-jarig jubileum, dringt dat extra tot me door. Dat er
onafgebroken een ploeg geweest is die de boel draaiende hield, vaak
met kunst- en vliegwerk.
Die mensen verdienen een met honderden rode Straatjournaal-hesjes
versierde Nieuwe Groenmarkt (van Krocht tot Zijlstraat), 25 kratten
champagne en een rijtoer door de stad, al vrees ik – ik weet hoe ze
zijn – dat ze op hun eigen festiviteiten zullen beknibbelen en liever
sparen voor borrelnootjes en frisdrank voor hun dierbare verkopers.
Hoe dan ook, Gwen, Anthonie, Anja en alle andere betrokkenen tussen
1996 en nu: hulde!
© Marius Jaspers - p 2021 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |