Vijandbeeld

Doordat mijn vrouw in niets een kerel is zijn er veel dingen waarover we samen niet kunnen praten. Neem het begrip winnen, dat zegt haar hoegenaamd niks. Althans, het ontgaat haar waarom er belang aan wordt gehecht, door winnaar of verliezer.

Over het langzaam, psychologisch slopen van een tegenstander hoef ik bij haar al helemaal niet te beginnen - dat ik me 40 jaar na dato nog steeds het leedvermaak herinner waarmee ik een lompe back uit Lisse in één wedstrijd drie keer 'poortte'; dat ik met een grijns terugdenk aan de grillige tempowisselingen waarmee ik in de TROS-loop een hinderlijke klever loste die het vertikte ook maar een meter kopwerk te doen. Was dat in 1992? Hoe dan ook, toen hij definitief afhaakte, produceerde hij een onimiteerbaar geluid, iets tussen snurk en snik in.

Tegenwoordig ben ik sporter in ruste; de enige tegenstrevers die ik nog ontmoet, zitten op minder dan een meter afstand tegenover me aan het schaakbord. Daar roeren zich nóg lagere instincten. Heus niet altijd, maar tijdens sommige partijen gist in mij een giftig soort agressie dat zich in het dagelijks leven zelden manifesteert. Met gezonde rivaliteit heeft het niks uit te staan, en ik ondervind er eerder nadeel dan voordeel van. Komt het door de claustrofobische situatie (vier uur vis à vis dezelfde kerel in een bedompte atmosfeer)?

De nietsvermoedende observator zou zien hoe ik bedaard achter het bord zit, bedachtzaam mijn kin streel en zou de conclusie trekken dat mijn hoofd werkt aan een weloverwogen strijdplan, dat het vlijtig varianten doorrekent en stellingsevaluaties rangschikt op een wijze die de goedkeuring van wijlen Dr. Euwe zou kunnen wegdragen.

Ik weet wel beter! Ja, die schaakdingen doe ik er ook bij, op mijn manier, maar er zijn dagen dat ik binnen een half uur een ongezonde obsessie heb ontwikkeld met (ik noem maar een irrationele ergernis) de woekerende neusharen van mijn tegenstander. Die kunnen toch onmogelijk echt zijn? Moet je zien, er ligt er al een op het bord, alsof ie zo uit een straatbezem is gerukt. En die morsige trui die dat heerschap draagt, de Ariadne zou zijn complete abonneebestand verliezen als ze daar per abuis een foto van plaatsten. Een erfstuk? Vervaardigd door kleurenblinde mond- en voetbreiers? Van zuiver scheerwol kan ie niet zijn, nou ik nog eens goed kijk, er komt eigenlijk maar één materiaal in aanmerking. Gerecycled neushaar, home-grown, dat moet het zijn. Zou ie dat lubberding 's nachts in bed ook aan houden? In zo'n kansloze trui kan je toch nooit winnen, heeft die sloeber niemand die 'm dat uitlegt?

En uiteraard gebeurt het soms dat ik verlies. Jeuk en zelfhaat kwellen mij als mijn ondergang zich aftekent, hoe kan ik verliezen van een neusharen trui? Het gekke is, zodra het vonnis eenmaal voltrokken is, schud ik de man sportief de hand en begin een praatje - nee, niet over herenmode, we wisselen vriendelijk de eerste indrukken over onze pot. "Ja, die open lijn, hè, ja, die had ik onderschat."

Ik heb het met mijn vrouw gehad over die lelijke eigenschap van me. Maar daar wou ze niet meteen aan. Zou die hatelijkheid niet evolutionair zijn bepaald, opperde zij. Dat je onbewust je tegenstander opblaast tot een monster van mythische proporties, om de nodige vechtlust te kunnen opbrengen? Voor iemand die Johan Cruyff niet van Louis van Gaal kan onderscheiden, vond ik dat zo'n gekke theorie niet. Al denk ik eerlijk gezegd dat ze te aardig voor me is.

 

© Marius Jaspers - p 2012 HWP Jaarboek 2011-2012

Reacties naar marius.jaspers@gmail.com
https://arnodb.nl/marijas/