Een kleine twee maanden voor mijn huwelijk
kreeg ik plotseling een omineus bericht via WhatsApp. Het was mijn
oude, favoriete leraar Engels van het Maimonides met de korte doch
duidelijke mededeling dat hij stervende was. Ik kon me van veel
mensen voorstellen dat ze dood zouden gaan, maar Marius was daar
beslist niet een van.
Ik weet niet of ik ooit eerder zo'n kinderlijk springerige en energieke
man ontmoette als hij. Dat was al zo toen ik op school zat. Hij
wekte vaak de indruk dat hij ondanks zijn taak als leraar liever
wisselde van positie en zelf weer in de schoolbanken wilde plaatsnemen.
Zo gedroeg hij zich ook: als een van ons. Die met ons mee gierde,
brulde, lachte en dan ineens weer - hups! - kon overgaan tot de
serieuze zaken van de dag en de daarbij behorende lesstof. Hij liep
steevast door de gangen met de monsterlijke oranje deuren van de
troosteloze bakstenen school met een blikje frisdrank in de hand,
maar Marius zou Marius niet zijn als hij dat niet op een gekke manier
deed: vijf vingers gespitst in een punt waarop het blikje balanceerde
en waardoor het altijd maar de vraag was of het niet ieder moment
zou omlazeren. Dat deed het nooit en zijn drager deed dat evenmin.

Jaren later, ik was al lang en breed van school en werkzaam in de
literaire wereld, kruisten onze paden opnieuw. Op het tuinfeest
van de uitgeverij waar ik toen werkte liep daar ineens Marius gearmd
met een van onze auteurs. Ik had me hem nooit voorgesteld met een
eega; zo eigengereid en eigenzinnig als hij was kon ik me er moeilijk
een voorstelling van maken hoe hij in een relatie, net als de meeste
mensen, zou verzanden in concessies en conversaties over wie de
afwasmachine uit zou ruimen. Maar aan concessies zou ze hem vermoedelijk
niet vaak onderwerpen. Ik was dol op haar werk: korte absurdistische
verhalen, bijvoorbeeld over de Noord-Koreaanse leider Kim Jung-un,
hoe die 's ochtends tijdens het tandenpoetsen in de spiegel zou
kijken en wat hij dan zou denken. Ik zag Marius' lachende gezicht
al voor me, als zij hem haar net verzonnen verhaal zou voorlezen.
Op ieder potje past inderdaad een deksel, leek dit stel iedere keer
weer te demonstreren.
Door onze hernieuwde ontmoeting met de jasjes van leerling en leraar
uit, kreeg ons contact een gelijkwaardige vorm. Hij kwam eten, ik
at bij hen - ze waren inmiddels getrouwd - en zo deed zich de bijzondere
mogelijkheid voor de schooljaren te analyseren met iemand die ooit
mijn leraar was. Als leerling beleef je de schooltijd logischerwijs
op een manier die nog weinig van doen heeft met de wereld die je
later zult ontdekken. Zeker in die tijd was mijn wereld smal, voornamelijk
bestaand uit het parcours school-(t)huis-Bne Akiva-Snoge. Maimonides
had ik altijd een vreemde plek gevonden. Niet zo vreemd als Rosj
Pina naar voren kwam uit de verhalen van wijlen Ischa Meijer (vlak
na de oorlogsjaren), maar toch ook weer niet zó fundamenteel anders.
Nog steeds 'een beveiligde bunker', nog steeds 'een minimaatschappij
van nerveuze en veelal (generationeel) getraumatiseerde mensen'.
Voor niet-Joodse leraren was het doorgaans een compleet andere school
dan de meeste plekken waarop zij hadden lesgegeven, vertelde ook
Marius me en het was goed dat bevestigd te horen door iemand die
dat, anders dan ikzelf, kon vergelijken.
Toen mijn eerste boek uitkwam, interviewde hij me in de Kennemer
Boekhandel te Haarlem, waar ik hem op mijn beurt interviewde toen
zijn eigen verdienstelijke door 'Marijas' geschreven verhalen verschenen
die eerder op zijn even vermakelijke weblog Dagklad gepubliceerd
werden. Hij verhuisde van Haarlem naar Wijhe en zocht daar met zijn
schrijfster de rust op van de natuur en het dorpse leven. We beloofden
elkaar snel weer te zien, maar zoals dat gaat gebeurde dat niet
meer. Mijn huwelijk stond nog op zijn bucketlist schreef
hij me, of ik hem alsjeblieft een uitnodiging wilde sturen.
Twee dagen later ontving ik een ontroerende foto van de schrijfster
met haar schrijver en onze kaart voor hun ogen. Hij was nog magerder
dan normaal, maar zijn ogen schreeuwden leven. Dat leven liet hij
nog geen zeven weken later. Op 10 juli verscheen zijn laatste stukje
op Dagklad waarin hij zich verbeeldt genezen te zijn. Gelukkig
heb ik hem nog kunnen schrijven hoe buitengewoon dankbaar ik hem
was voor al die vrolijke momenten achter die bedompte oranje deuren.
© Ronit Palache - p 2024 Nieuw Israëlietisch Weekblad
https://arnodb.nl/marijas/ |