Ik zat op de fiets en in mijn linkerooghoek
twinkelde iets. En bleef twinkelen. Het twinkeldingetje verstopte
zich schichtig als ik het beter wou bekijken. Even later werd het
een kwikzilverachtig twinkeldrielingetje. Ik dacht te weten wat het
was: auramigraine. Vijf jaar geleden had ik het ook; hinderlijke schitteringen
die na een halfuur vanzelf verdwenen, soms gevolgd door lichte hoofdpijn.
Zo ook nu.
De volgende dag stapte ik in Amstelveen uit de bus, bij een vreugdeloze
rotonde tussen snelwegen (tot zover alles volgens plan). Ik knipperde
tegen het felle daglicht in en het was of iemand een grofmazig visnet
voor mijn ogen neerliet. Ik deed mijn ogen stijf dicht en weer open;
het visnet wuifde nog in de bries, en nu strooide er bovendien iemand
met chocoladehagelslag. Ik ging zitten om bij te komen van de schrik.
Over het telefoonscherm dat mij de route zou wijzen krioelden zwarte
insecten. Hé, ze waren weg als ik alleen door mijn rechteroog keek.
Een zwart piratenlapje zou dus uitkomst hebben geboden maar zeerovers,
waar vind je ze als je ze nodig hebt? Ik liep vrij wankel naar mijn
bestemming, dronk een glas wijn en veinsde dat ik beter kon zien dan
een zeearend met een multifocale bril van Pearle. De volgende ochtend
verwees de huisarts me naar het ziekenhuis – een loslatend netvlies?
Vraag me niet hoe (het netvlies is het achterste deel van het oog),
maar de oogarts constateerde een bloedinkje. Stolsels. Met wat geluk
zouden de symptomen zonder ingreep verdwijnen. "Maakt u maar een controle-afspraak
voor volgende week."
Een week, dat was te overzien. Wel stond mijn alarmsysteem nog in
de oude staat van paraatheid. Dus elke keer dat ik opkeek en er iets
zwarts door mijn blikveld flitste (dat visnet en al zijn grillige
metamorfoses) schrok ik toch weer en moest ik me ervan vergewissen
dat het geen agressieve kraai was, een naderende gifpijl of een vlindermes.
Geleidelijk verflauwde die reflex. Bij de controle vertelde ik dat
het niet slechter was geworden, maar beter evenmin. Dat er slierten
en kledders bleven opduiken; het enige verschil was dat ik me er minder
van aantrok – zoals een ongetrimde poedel de krulletjes kan negeren
die voor zijn ogen dansen.
Ik hoefde niet meer terug te komen, behalve bij een plotselinge verslechtering.
Het goede nieuws is dat ik dit typ zonder hinder. De meeste ongerechtigheden
worden door mijn brein weggefilterd en pas als ik me erop concentreer
zie ik ze weer.
Dat brein toch, dacht ik eerst tevreden. Zó knap! Later vroeg ik me
af wat dit voor de wereld als geheel betekende. Niet die fliepjes
en floepjes op mijn eigen netvlies, maar ons verbluffende vermogen
om de Umwelt leefbaar te maken door ongewenste veranderingen weg te
poetsen of te retoucheren. Dat miljarden breinen dat levenslang doen.
Het is een vorm van zelfbescherming, waardoor we op dag 433 van de
oorlog in Oekraïne minder ontsteld zijn dan direct na de invasie. We
verzoenen ons met ons lot of leggen ons neer bij het onvermijdelijke.
Alsook bij wat wél te beëindigen of verbeteren is. Denk aan alles
waarvoor de mensheid blinde vlekken heeft ontwikkeld; door ditzelfde
proces hebben we leren wennen aan vieze lucht en vervuild water, verkeersherrie,
zwak onderwijs, bureaucratie, uitbuiting, vluchtelingenstromen, mediaverslaving,
dierenleed en zinloos werk.
Op een onbewust niveau in ons brein is een cosmeticaploeg bezig de
lelijkheid van de wereld weg te schminken, zodat we kunnen doen of
er geen vuiltje aan de lucht is. Zodat alles voor 'normaal' kan doorgaan.
Zodat we niet keihard STOP! schreeuwen, of REVOLUTIE! of IK VERDOM
HET! – ook wanneer dat misschien wel zou moeten.
© Marius Jaspers - p 2023 Straatjournaal
https://arnodb.nl/marijas/ |